D.A.M. Binnendijk
aan
Menno ter Braak [Rotterdam]
Amsterdam, 11 april 1931
Amsterdam: 11 – IV – '31
Beste Menno,
Doordat je zoo beangstigend lang niets van je had laten hooren, trof mij je brief met het onvoorziene bericht des te erger. Waarom heb je er mij niet eens over gesproken of geschreven in den laatsten, blijkbaar beslissenden, tijd. Ik vind, dat er te groote lacunes in onzen omgang zijn ontstaan, waardoor de durende vriendschapsrelatie wordt aangetast. Of vergis ik mij? Ik hoop het. Mijnerzijds althans is het niet het geval. Maar het deed mij toch vreemd aan, dat ik nu pas - nu alles ‘in orde’ is - van je hoor, dat er sprake van geweest is.
Tot het einde der vacantie (Dinsdag) ben ik geheel door, al vroeger gemaakte, afspraken gebonden. Woensdagmiddag evenzeer: dan komt Dolhain eten enz. Zou jij Donderdagmiddag ± 4 uur bij ons kunnen zijn. 's Middags heb ik school, maar den heelen avond ben ik vrij. De rest van de week is er weer geen kans. Dus zie, dat je het zoo regelt. Schrijf even, dan rekenen wij op je, ook met het eten.
Onze hartelijke groeten en een poot van
je Dirk
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum