D.A.M. Binnendijk
aan
Menno ter Braak [Den Haag]

Amsterdam, 3 november 1935

Beste Menno,

Je zoudt mij een groot genoegen doen, als je mij uitsluitsel gaf over het lot, dat de Forum-redactie mijn gedicht ‘Vriend en Vijand’ heeft beschoren. Je gaf mij, dezen zomer in den Haag, half en half de verzekering dat het gedicht wel zou worden aangenomen. Is dat gebeurd? Tot nu toe vernam ik niets en kreeg ook geen proef. Het Decembernummer wordt toch de laatste aflevering?

Zien wij elkaar misschien a.s. Vrijdag bij de inaugureele rede van Van Eijck? Tijd om een week-end bij jullie te komen heb ik voorloopig niet ten gevolge van schoolwerkcorrectie en artikelenschrijverij.

Je hebt die huisvrouw Boudier uitstekend op haar toiletemmer gezet. Hulde! Is ‘Een Hollandsch Drama’ werkelijk zoo goed als je vandaag hebt beweerd?

Laat in elk geval eens iets hooren. Ik heb het gevoel, dat wij iederen keer weer den band moeten vastknopen, als wij elkaar terugzien. Voor een uitbundige correspondentie ontbreekt mij, al evenzeer als jou, de tijd. Maar zoo bij tusschenpoozen een enkel levens- en bedrijfsteeken lijkt mij toch onontbeerlijk. Kom je nooit eens voor zaken in Amsterdam? Henny heeft de vorige week nog drie dagen bij mij gelogeerd. Weet je, dat Arthur Müller-Lehning in A. is komen wonen? Ik heb hem al eenige malen gesproken. Hij heeft nog steeds het uiterlijk van een samenzweerder, die nu dan toch echt op weg is met een bom, al weet hij nog niet wie hij ‘nemen’ moet.

Mijn hartelijke groeten aan Ant. Jij zelf niet minder chaleureus gehanddrukt door

je Dirk

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie