Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]

Rotterdam, 6 april 1932

Rotterdam, 6 April ‘32

 

Beste Ant

Je standpunt inzake het ‘geschil’ in ‘Filmliga’ is ook volkomen het mijne. Ik geloof, dat je de heeren volkomen door hebt; zou dat alleen al niet genoeg zijn, om dit specialistengezelschap te verlaten? Ik heb het stuk alleen (en dan nog met tegenzin) veranderd, omdat het inderdaad een vervelende indruk maakt, als iemand met een polemiek opstapt. Bovendien heeft Eddy een stuk voor ‘Forum’ geschreven, getiteld ‘Koek, zand en grint’, waarin Scholte er heerlijk tusschen genomen wordt, zoodat ik mij ditmaal wel van die taak ontslagen mag achten. Scholte en Jordaan zijn volkomen onlogisch in hun waardeering van ‘ons lezers’, maar ze zien dat zelf niet in. Alleen zei S. in den loop van het debat: ‘Misschien geloof ik over een paar jaar wel, dat je gelijk hebt, maar nu ben ik daar nog niet aan toe’. Hij corrigeerde het weer gauw, maar erg vast staat hij blijkbaar niet. - Jordaan zond me juist een heel vriendelijk naschriftje, waaruit wel blijkt, dat het uittreden van zoo’n uitzonderlijke renegaat hem eigenlijk toch ook wel gemakkelijk voorkomt. Men heeft nu de handen vrij.

Gelukkig, dat je de spuug-scène zoo goed vindt. Er wordt nu eenmaal gespuwd op het ondermaansche. Dat het voor jou niets is, ben ik overigens heelemaal met je eens. Voor mij ook niet; het zou me zelfs niet goed afgaan, technisch, bedoel ik. - Beschouw het spuwen zooals je muts: je hebt er éénmaal aan geofferd en het hoort niet meer bij je. Hoe valsch deze vergelijking! Maar dat ligt hem aan mijn particuliere voorliefde, die je misschien toch eigenlijk wel aardig vindt. Of niet? Iedereen heeft nu eenmaal zijn erg-naïeve kant, waarvan de bevrediging hem prettig stemt, zelfs in een mate, die in geen verhouding staat tot de zaak, waarom het gaat. Daarop berust trouwens de heele mode. Die erg-naïeve verrukking is niet precies hetzelfde als verliefdheid, want ik merk dat ook, als ik menschen ontmoet, waarvan ik bepaald een afschuw heb. Het zal wel een erfenis van mijn aesthetisch verleden zijn. Leid hieruit niet af, dat ik met gewrongen woorden wil zeggen, dat ik een afschuw van jou heb. Dat zou me heel erg spijten; maar je zou het toch niet gelooven, hoop ik!

Ziedaar een alinea coquetterie, die afgewisseld moet worden door het bericht, dat ik gisteren in ‘Atlanta’ dr. Donkersloot moest ontmoeten. Ik heb bijna niets gezegd, want hij straalde weer. Geen woord meer over de man! Hij ergert me bepaald.

Ik heb van Lier ernstig gewezen op de gevaren, Nietzsche op te jeugdige leeftijd te lezen en hem zelfs het woord ‘philosoof der broekjes’ in het oor geknoopt. Maar hij zal zich wel niet erg aan mij storen, nu hij de heele Nietzsche al gekocht heeft. (tusschen haakjes: Elisabeth de Roos en haar toekomstige echtgenoot hebben van mij als huwelijkscadeau een complete Nietzsche gevraagd. I.p.v. de gebruikelijke messenleggertjes, spreuken etc.) Met de ‘vervalsching’ bedoel ik iets, dat ik aan mijzelf geconstateerd heb, n.l. het feit, dat ik op ongeveer 18-jarige leeftijd de gevoelens, die ik wel had, niet erkende en ze door artificieele gevoelens, die ik niet had, verving. Daardoor had ik ook in hooge mate de ‘zwei Seelen in meiner Brust’. Maar de vermeende ééne ziel was een vervalschingsproduct. Je moogt het voor mijn part anders noemen en zelf nooit zoo gevoeld hebben, toch stel ik me jou als A.J.C.-lid ook ‘vervalscht’ voor, maar misschien heb ik het mis, kwam ook de onofficieele gevoelswereld nooit bij je boven. Het van Liertje nu is natuurlijk ook vervalscht, maar hij heeft beslist minder ‘gemeenheid’ dan ik destijds. Mijn sonnetten uit dien tijd, goeie god! Terwijl mijn eenige reëele belangstelling het ‘andere geslacht’ gold! Litteratuur of philosophie vond ik veel ‘gewoner’ en onbelangrijker dus dan de Vrouw, maar ik deed precies andersom.

Gisterenavond zag ik de film ‘City Streets’, met ‘no high feeling’. Buitengewoon spannend en aardig. Maar lees nu eens de critiek van Jordaan, Filmliga 3, en je zou waarachtig denken, dat het iets wonderbaarlijks en fantastisch betrof, iets minstens uit Armenië; en ik zag alleen een aardige, patent gemaakte amerikaanse film! Het is werkelijk hoog tijd, dat ik de filmspecialisten alleen laat, want ik begrijp niet eens meer, hoe zij aan hun waardeeringen komen.

Eén regel in je brief begreep ik niet; n.l. hoe Bep de Roos door de ‘Shanghai-Express’ omvergeworpen is. Ik heb de N.R.C. n.l. slecht gelezen. Schrijf nog eens even, waarom het ging. Ik ben nu eenmaal toch een maandje aan die Shanghai Express gelieerd.

Het is jammer, dat je niet mee kunt met het bootje. Ik wil den politieman liever niet nog eens teleurstellen en laat het dus maar zoo. Er zal nog wel eens een gelegenheid zijn. Daarentegen houd ik den baard stevig vast. Ik kan komen, Zaterdag over een week. Maak het maar zoo in orde, als het je het beste voorkomt. (Ik kan de trein van 13.09 altijd halen). Een ‘bepaald onderwerp’ heb ik niet; de baard staat officieus in het centrum der discussie, maar aangezien dit geen net praatje is, zou misschien ‘Stürme der Leidenschaft’ als uitgangspunt kunnen dienen. Die film is blijkbaar voor veel gevallen goed.

Om de onderschatting van den Engelschman heb ik niet gering leedvermaak gehad. Dus je ziet zelf, dat de muts je onrecht doet; want zeventien ben je toch in geen enkel opzicht. Is dit geen bewijs voor mijn these? Die muts is zelfs een objectief bezwaar, om je te zien, zooals je bent.

Ik sluit hierbij in een artikel van de heer J. Hiegentlich, dat hij me met een begeleidend schrijven toezond. Hoe vind je zoo'n vent, die zoo verraadt, dat hij zich inferieur voelt! Bovendien heb ik den man meermale gezien: het is iets onbeschrijfelijk kwalligs, kleverigs, kleins, joodsch.

Wil je stuk en brief van Hiegentlich na lezing doorsturen aan Eddy? (E. du Perron, Chateau de Gistoux, Chaumont-Gistoux, België) Dank bij voorbaat.

Dag!

Hart. gr. van

je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie