Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]

Rotterdam, [voor 10 mei 1932]

Beste Ant

Naar aanleiding van ons gesprek over het huwelijk, en je stelling, dat ik mijn opvattingen daarover eens zou moeten herzien, loop ik de heele week met gedachten over dat thema in mijn hoofd rond. Die gedachten zijn niet bepaald vleiend voor mezelf, soms ook weer wel, het hangt ervan af, waarmee ik mezelf op een zeker moment wil vleien. Toevallig viel ik dezer dagen ook in ‘Souvenirs d'Egotisme’ van Stendhal, een prachtig boekje, door hem geschreven, toen hij in Civita Vecchia zat te vergaan van verveling (een soort Zutphen zal het wel geweest zijn, hij was er in 1832 consul van Frankrijk); maar de heele wereld herdenkt Goethe en laat dit boekje doodvallen, terwijl het Goethe op alle punten slaat in menschenkennis en eerlijkheid; geen schijn van die beroerde symboliek à la Faust!). Ik geloof, dat Stendhal, met zijn ‘vanité’ en alles wat daarbij hoort, veel vertegenwoordigt van de George-kant in me; met die restrictie, dat Stendhal zichzelf kan bekijken en George het niet kan; daarom is hij dan ook luitenant. Maar de ijdelheid tegenover het vrouwelijk geslacht vooral; gecombineerd met een onoverwinlijke afkeer van bête vrouwen, is het, die Stendhal voortdurend schipbreuk deed lijden op de liefde... en mij ook. Iemand, die kan schrijven: ‘Je suis mortellement choqué des plus petites nuances; voilà un de mes grands malheurs’ en ook: ‘J'aime à la folie une robe bien faite, c'est pour moi la volupté’, zonder eenige aanstellerij of gewilde ‘soep-snuiverij’, was wel veroordeeld om telkens tegen de lamp te loopen, omdat de meeste dames met volkomen genuanceerde ‘robes bien faites’ van alle hersens ontbloot zijn en de begaafde, intelligente vrouwen bijna altijd het gevoel voor die stupide nuances verloren hebben, of niet hebben.

Als ik bij mezelf naga, waarom ik zooveel vergissingen begaan heb en eigenlijk alleen maar vrouwen ‘beneden mijn stand’ heb willen liefhebben, dan kom ik helaas tot de conclusie, dat mijn gevoel voor ‘robes bien faites’ altijd den doorslag heeft gegeven. In zooverre sta ik dus in het gelid met Bouws, die ‘zijne Hertha’ om de pyama's en de angst voor den dood ten huwelijk neemt. Toch wil ik me nu even verdedigen: het ging bij mij toch niet om de japonnen. Ik wilde met alle geweld vermoeden, dat er achter volkomen japonnen ook een volkomen vrouw stak. In zooverre verschil ik dus weer van Bouws, die de volkomen vrouw met de volkomen japonnen zonder slag of stoot identificeert. Maar goed, geen excuses: nuances, parfums, kleeren, kapsels, poeder etc. hebben de doorslag gegeven. Zonder dat kon ik een vrouw wel apprecieeren, zelfs buitengewoon apprecieeren, maar de andere gedachten kwamen met de uiterlijkheden. Nu neem ik zelf de kleine uiterlijkheden altijd in bescherming tegen de Groote Ziel, die zich door afgetrapte schoenen schijnt te manifesteeren; maar tegenover vrouwen heeft mijn ontmaskeringstalent me altijd absoluut in den steek gelaten. Ik kon werkelijk gelooven, dat een vrouw met bepaalde nuances van ‘kleuren en geuren’ wel een vrouw voor mij zou zijn. Zelfs om mee te trouwen: getuige mijn beide ‘verlovingen’. Mijn eerste verloofde: een meisje van negentien jaar, absoluut onervaren, met hevige neiging naar het Hoogere, afhankelijk van mij (eerst van haar ouders, die haar nauwelijks konden en wilden afstaan), au fond dus volkomen on-intelligent, maar... met talent, om zich te kleeden. Er ontbrak wel één en ander aan, maar dat beschouwde ik juist als het bewijs, dat ik haar ook nog anders liefhad. Toen ik haar leerde kennen, droeg ze, vanwege de eenvoud der oudelui, nog witte nachtjaponnen; ik heb haar tot elegantere bekeerd, ziedaar mijn invloed op deze vrouwenziel. Ik heb je, geloof ik, al eens gezegd, dat ik haar eenige maanden geleden heb teruggezien en in het minst niet kon begrijpen, hoe ik me ooit met haar had kunnen verloven. Enfin, ze is alweer ‘onder dak’, en de douche zal haar wel geen kwaad hebben gedaan.

Mijn tweede verloofde (het geval Karin) zou ik nooit genomen hebben, als ze zich niet perfect gekleed had en een soort oer-instinct voor nuances op dat gebied had bezeten. Zij was wel burgerlijk, maar in haar smaak kon ze dat doen vergeten (ik denk, dat zij over 30 jaar een dikke dame zal zijn zonder figuur). Dit Berlijnsche kind van achttien wist zoo precies, voor welke ‘bienfaitises’ ik gevoelig was, dat ze me er bijna ‘voor het leven’ mee gewonnen had, contractueel tenminste. Ik moet tot mijn schande erkennen, dat ik nog wel eens aan die bienfaitises denk. En daarbij was zij zoo echt, als maar mogelijk is in een door en door vervalscht milieu van mevrouwen Laurens en Lucassen Wijsenbeek. À la folie. Dat ik één oogenblik heb kunnen denken, dat zooiets een basis voor een (zij het dan ook krankzinnig) huwelijk zou kunnen zijn, bewijst twee dingen: 1? mijn ongehoorde gevoeligheid voor vrouwelijk raffinement, maar ook 2? mijn ingeworteld huwelijksinstinct (of, als het geen instinct is, is toch de theorie van het huwelijk in mij een tijdlang tot instinct geworden!). Stel je even voor: een Franschman, die zich door zulke dingen als onder 1? vermeld tot een huwelijk laat verleiden! Zelfs Stendhal ging zoover niet, aangezien hij alleen maar ongeneeslijk leed onder de omstandigheid, dat hij zijn geliefde niet tot zijn maîtresse kon maken. Neen, voor dit huwelijksidealisme in mij moeten wel verschillende generaties het huwelijksidealisme stevig ingeprent hebben gekregen en bijna eerlijk hebben gehuicheld. Bij mijn ouders is het beslist nog gedeeltelijk een opoffering geweest, waarbij b.v. het dogma ‘trouw’ te pas moest komen als slot op de brandkast; maar ik heb van mijn jeugd af nooit iets anders gedroomd dan huwelijk! Andere verhoudingen tot vrouwen (vriendschap, liaisons, bordeelen etc.) hebben eigenlijk nooit erg voor mij bestaan; ik heb natuurlijk onder invloed van zekere chemische natuurdrang rare dingen gedaan als ieder ander, maar ik dacht over vrouwen altijd in ‘huwelijkstermen’. ‘I looked forward to marriage with a beautiful blue-stocking, at once soul mate, bed-sharer and thought-communicator, with whom I would spend an absorbed life-time in the intellectual discussion of matters of abstract interest.’ Zoo ging het, volgens zijn zeggen in zijn jeugd, dien meneer Joad, wiens boek ik voor de N.R.Ct. besproken heb (bespreking is nog niet verschenen); zoo ging het mij ook ongeveer. Mijn moeder heeft niet voor niets veel engelsche hobbies! Het geciviliseerde huwelijksideaal, dat voor de meeste menschen niet werkelijk primair bestaat, was blijkbaar in mij weer tot een nieuw instinct geworden. Natuurlijk achtte ik het lang mijn heilige plicht, voor dit ‘burgerlijke’ feit niet uit te komen en me meer aan te stellen als een verbitterde Don Juan, die eindelijk wel, bij gebrek aan beter, in het huwelijk zou verzeilen; maar dat was radicale humbug, onder invloed van Dick Binnendijk o.a., voor wie die donjuanerie geen humbug was. De ‘beautiful blue-stocking’ bleef natuurlijk ook uit; ik nam dan maar vast het ‘beautiful’ voor het ideaal, want leelijke blauwkousen heb ik altijd afgrijselijk gevonden.

Nu is langzamerhand het ideaal wel ondergraven, en ik hoop, behoorlijk ondergraven, zoodat ik me niet tweemaal aan dezelfde steen als die in Berlijn zal stooten; maar mijn (in dit opzicht) ongelukkige aanleg is daarmee niet verholpen en om mijn opvattingen over het huwelijk te wijzigen, zou ik mijn ‘aesthetische’, Stendhaleske verhouding tegenover de vrouwen moeten kunnen wijzigen. Het is, natuurlijk, belachelijk een huwelijk op aesthetische basis te beginnen, zelfs bij een vergevoerde fijngevoeligheid der echtelieden, waar ik overigens (als systeem) ook weer het land aan heb. Iemand, die niet in staat is zijn vrouw ook in minder aesthetische momenten ‘mooi’ te vinden, moet maar heelemaal niet aan een huwelijk denken; want hij zal probeeren, zich op te offeren, zich verwijten te maken over zijn overgevoeligheid... en zich toch doodongelukkig voelen. Ik bestrijd niet voor niets de aestheten; ik zelf ben een doorgewinterde aestheet, in allerlei opzichten. Ik kan de heeren kunstenaars daarom met parfums voor den gek houden, omdat ik zelf weet, welke overwegende invloed zulke dingen op mij hebben. Bovendien zou ik nog ‘egotistisch’ genoeg zijn, om het in mijn vrouw vervelend te vinden, als zij mij niet in on-aesthetische oogenblikken wilde accepteeren! Dus, je ziet, wat een schitterende aanleg voor het huwelijk bij een huwelijksmaniak: aesthetisch overgevoelig, afkeerig van bête vrouwen, die deze aesthetische overgevoeligheid door poeder en lingerie zouden kunnen bevredigen (zoolang als het duurt), en, m.a.w. aangewezen op vriendschappen met intelligente vrouwen en, voorzoover een bescheiden temperament het eischt, op avonturen met bête vrouwen. En waarschijnlijk nog lang gekweld door de gedachte aan het Paradise lost van het huwelijksideaal.

Je ziet hier misschien Dumay en George Lisse naast elkaar staan. Mutatis mutandis geven die twee heeren de situatie wel ongeveer weer. Alleen genieten zij het voorrecht, door den schrijver gescheiden te zijn, terwijl hij zelf iets van beide in één heeft.

Ik maak van dit dilemma geen martelaarschap; het heeft ook zijn charme. Maar de afgeloopen week hinderde het me bepaald, juist om zijn aesthetische kant, die ik, krachtens mijn aanleg, zou willen beheerschen. Maar de aestheet laat niet met zich spotten; misschien zou een van de door mij beleedigde heeren in deze bekentenissen een mooi aanknopingspunt vinden om mij te bestrijden. Hoewel: ik heb mijn aesthetisme nergens ontkend...

Ik hoop, dat je mij in dezer vorm nog kunt accepteeren (dit is onzin, maar er ligt toch een 5% waarheid in zoo'n phrase). In ieder geval zou ik graag de Dinsdag na Pinksteren uit Eibergen op terugtocht naar Rotterdam in Zutfen komen. Is dat goed?

Ontving je het technische nummer van ‘Filmliga’? Ik begrijp er niets meer van; ook niet van het artikel in de N.R.Ct. aan mij gewijd. - En heb je ‘Forum’ al gelezen? - Ik heb weer eenige pagina's Dumay gemaakt, die ik dan wel meebreng.

hart. gr. van

je Menno

 

ook h.gr. van Truida!

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie