Ant Faber
aan
Menno ter Braak [Rotterdam]

[Zutphen], [10 mei 1932]

Dinsdagavond. 9 Mei

 

Beste Menno.

Dank voor je brief, waarmee ik toch blij was, in de eerste plaats om z'n groote eerlijkheid. In dit antwoord wil ik ook van mijn kant trachten zoo zuiver mogelijk mijn gedachten hierover weer te geven, al zal me dat wel eenige moeite kosten.

Tenslotte was je brief voor mij een omschrijving en nadere uitleg, voor de dingen, die ik eigenlijk voor me zelf wel wist. Alleen zwart op wit gezet, wat altijd toch wel eenig verschil maakt. Of ik je als zoodanig kan accepteeren is voor mij geen vraag. Ik hèb je als zoodanig tot nu toe altijd geaccepteerd. Eerst wil ik even bestrijden, dat ik de stelling opgevat zou hebben, dat jij je opvattingen omtrent het huwelijk zou dienen te wijzigen. Ik zou dit niet zoo willen zeggen. Naar mijn mening, houd jij er omtrent het huwelijksleven eenige opvattingen op na, die mij eenigszins absurd voorkwamen, dogma's etc. Over de grondslagen, de basis, waarop een huwelijk moet berusten hebben we het toen eigenlijk niet gehad, ik voor mij heb er mij tenminste niet over uitgelaten. Ik kan me vergissen hoor! Want ik was Zondag en Maandag eenigszins onrustig. Ik merkte aan jou, hoe je met deze dingen zat, en vooral met de aesthetische kant er van. Aan allerlei uitingen voelde ik dat en het maakte me zelf erg onrustig en onzeker, zoodat ik het gevoel kreeg deze zaken eerst eens allemaal met mezelf te moeten uitvinden.

Ik was eigenlijk blij, dat je er Maandag het grootste gedeelte van de dag niet was, ik wil dit eerlijk bekennen.

In de trein naar huis (verrukkelijk die 2de klas) had ik rustig de tijd dit alles voor me zelf uiteen te zetten. Mijn theoriën in dezen heb ik voor me uitgestald en gemerkt, dat ze me grootendeels nog konden voldoen, dat ik ze eigenlijk alleen maar op mezelf had toe te passen, wat gemakkelijk lijkt, maar minder eenvoudig is.

Ik heb me afgevraagd, wat ik zou moeten doen, als ik op dat oogenblik werkelijk zou moeten kiezen: met jou trouwen, of niet. M'n conclusie was, dat ik zooals jij nu bent, en ikzelf op 't oogenblik ben, dit onmogelijk zou kunnen en willen.

Ik wil niet de vrouw worden van een man, die eigenlijk alleen noodig heeft een huishoudster om goed verzorgd te worden - wat gezelligheid, een mannequin met feillooze jurkjes en pyama's en bontjassen om in te knijpen, tenminste die dit overheerschend noodig heeft. (thuisgekomen heb ik dit eenigszins juister toegelicht, maar ik wil dit toch niet verzwijgen, omdat het voor mij op dat oogenblik de doorslag gaf.)

Daarmee wil ik volstrekt niet zeggen, dat ik de waarde van deze dingen onderschat. Maar daarover straks.

Thuisgekomen heb ik voor mezelf allerlei aanteekeningen gemaakt en liep verder de heele week ook met dergelijke gedachten rond, niet wetende of ik je er over schrijven zou, of niet, met het gevolg, dat ik maar heelemaal niet schreef. Toch was ik blij, dat jij erover schreef. Het is goed dat deze dingen eens even worden uitgesproken, dat zuivert de atmosfeer.

Het eerste, waar ik in je brief over viel was de uitdrukking, ‘het willen liefhebben’, wat alleen een huwelijksmaniak neer kan schrijven.

Willen liefhebben bestaat voor mij niet. Je hebt iemand lief, of je hebt iemand niet lief met eenige schakeeringen daartusschen. Hetgeen wat anders is als met die man of vrouw zou ik willen trouwen, ik hoop, dat je me begrijpt.

Ikzelf zou alleen met een man kunnen trouwen, waarvan ik zóóveel hield, dàt ik met hem een huwelijk zou aandurven, met al de consequenties van dien. Voor mijzelf moet ik dus de zekerheid hebben, dat ik die consequenties werkelijk aanvaard en kàn verwerkelijken. Je kan dit een ideaal noemen; van het huwelijk zelf heb ik geloof ik geen ideaal, althans niet meer. (Deze week was ik in Arnhem in een gezelschap waar over idealen werd gesproken; ik heb daar beweerd, dat ik alleen nog de volgende idealen had; een rechte rug - weinig pijn in m'n hersens en het negatieve ideaal van niet dik te zijn op m'n veertigste jaar, niemand wou het natuurlijk van mij gelooven.) Een huwelijk is voor mij iets, dat tusschen 2 levende menschen gemaakt moet worden en het lijkt me moeilijk, voor iemand als A.F. Dogma's in deze aanvaard ik niet, noch gebondenheid zoover 'k die zelf niet voel en zal ik ook nooit eischen van iemand anders.

Eén van de consequenties in een huwelijk met jou zou zijn zich goed kleeden en je in deze aesthetische gevoeligheden zooveel mogelijk te bevredigen.

Ik weet niet of ik deze consequentie zou durven aannemen als te verwerkelijken, ik heb me daar tot nog toe niet in willen verdiepen, maar laten we de zaken algemeen houden. Maar ik geloof, dat een vrouw, die werkelijk veel van kleeren houdt, voor een groot deel in staat zou wezen, om als ze daar moeite voor deed en er zich op instelde, zich te kleeden naar de smaak van haar man, zelfs in de nuances, zonder haar eigen smaak op zij te hoeven stellen, al stel ik direct voorop, dat een vrouw die bevrediging vindt om zich alleen daarop in te stellen gemakkelijker het vrouwelijke raffinement daarin bereikt (wat de andere misschien nooit zal kunnen bereiken).

Deze week (vorige) sprak ik toevallig een vrouw, wier huwelijk gestrand was, juist op deze dingen. Haar man is een type à la George, ook niet in staat zichzelf te bekijken, maar daarvoor is hij ook Groninger meelfabrikant. Aardige goeie jongen verder (26 dunkt mij, hij is ± 25 of 26). Ze beklaagde het o.a. tegenover mij, dat haar man van haar wilde, dat ze zich wat meer kleedde en meer mee uitging; hij hield zoo van aardige kleeren enz. Zij hield daar juist niet van, vond het zonde veel geld voor kleeren uit te geven, was dat niet gewend enz.

Ik heb haar zeer tot A. Ed. schrik niet malsch afgebekt als volgt: Jo, dat wordt je niet gevraagd of je er geen zin in hebt of 't zonde vindt je goed te kleeden of moeite er voor te doen. Je hebt het eenvoudig te doen, het is een eisch, die aan je gesteld wordt, omdat je met Jan getrouwd bent. Als Jan dat prettig vindt, heb je je zelfs op te dirken, zoodat 't je dan teevens niet spijt van 't geld.

En als je werkelijk van hem houdt doe je dat alsnog. Het zal je heusch zoo'n moeite niet kosten hem te bevredigen, want een erg verfijnde smaak zal hij er, zoover ik hem ken, niet op na houden. Deze dingen wist je, voor je met hem trouwde. Ik vermoed niet dat 't zal helpen, ze is half zenuwziek - maar al dat beklag kan ik niet tegen.

Je verdediging tegenover Bouws zou ik zelf ter hand willen nemen. Toen je dit najaar hier was en me, naar je zeggen sympathiek vond, had ik de volgende kleedingstukken aan, waarvan ik nog wel eens gnuiven kan: Blauwe regenmantel, waarin ik krom loop - blauwe muts - bruine nonnejurk, die je monstrueus vindt - wollen kousen met vetleeren schoenen met lage hakken. Trek hier zelf maar je conclusie uit!

Na je eerste brief wist ik hoezeer je op kleeding gesteld was - na den Haag nog beter - welk genre, of liever ongeveer op welke manier. In je brieven heb je je enkele malen bijna verontschuldigd over deze voorliefde. Ik herinner me deze zin: ‘ik heb nu eenmaal een naieve voorliefde voor hooge hakken en bontjassen, die me eigenlijk ook weer ijskoud laat’. Ik heb daar toen direct een vraagteeken bijgezet en ben zoo vrij geweest dit ‘ijskoud’ te laten voor wat het was.

Waarom ik mezelf nooit daadwerkelijk gestoord heb aan al deze voorliefde's, in 't begin zelfs stelselmatig eenig verzet heb gepleegd met bruine jurk en vetschoenen?

Omdat ik geapprecieerd wilde worden om mezelf. Toen bleek, dat je op mij gesteld bleef, vond ik dat deze manier van doen eigenlijk even valsch was, als dat andere uiterste.

Ik kom nu langzamerhand tot het besluit in alles m'n eigen gang te gaan: omdat ik meer uitga wel meer robes zal aanschaffen, me in September in den Haag een kort jasje van Moll zal aanschaffen, omdat ik dat aardig vind en er nu al tegenop zie de heele winter met die koetsiersjas te moeten loopen - en in laatste instantie, omdat jij dat ook aardig vindt. Ik wil me en moet me in eerste instantie in alles op niemand anders dan op mezelf instellen. Wat werkelijk wel eens moeite kost, er gaat een groote charme van uit zich op iemand anders in te stellen, vooral met kleeding. Wat is eenvoudiger voor mij om een aardig hoedje te koopen en daar jou een plezier mee te doen, enz. Maar ik wil dat niet, omdat ik niet van deze ‘zwakheid’ (als je 't zoo noemen wil) van jou profijt wil trekken - en omdat ik niets wensch te veroveren. Ik wil geapprecieerd worden zooals ik ben en niet zooals ik zou kunnen wezen - en ik wil me ook niet anders voordoen als ik werkelijk ben - liever nog minder. Ook een soort zelfbehoud.

Als ik de Berlijnsche Karin naga - met de kunst om zich te kleeden en het talent om jou in de fijnste nuances te treffen, die zich dus m.a.w. met haar heele talent (haar voornaamste deel) aan jou wist op te hangen - ja dan kan het toch niet anders, dat, als je de kapstok kwijt bent je jezelf ook kwijt bent.

‘Ich, was du aus mir gemacht hast’. Ja, natuurlijk - de stommiteit ligt alleen niet bij jou, maar bij haarzelf. Waarom ik dit allemaal neerschrijf - het vloeit vanzelf uit m'n pen. Misschien vind je 't alles onzin, verscheur het dan en lees niet verder.

Wat ik er mee zeggen wil is, dat men, al heeft men niet het talent zich buitengewoon te kleeden, toch de groote waarde van deze dingen zelfs in de nuances, niet wil ontkennen, integendeel.

Die overgevoeligheid op dit punt van jou begrijp ik heel goed; ik ben daar zelf ook niet vrij van, in veel geringere mate natuurlijk, het uit zich wat anders. Zaterdagmorgen zat ik bij Lies v/d Bergh v. E. te redeneeren, die niet werkelijk om kleeren geeft, wat me vaak hindert. Ze had een slobberige japon aan en opeens had ik het gevoel middenin het gesprek, dat ik onmogelijk met haar verder kon praten, als er geen ceintuur om die jurk zat. Ik heb me werkelijk niet kunnen beheerschen. Toen ik naar huis ging moest ik aan dit alles denken. Dit is een kleinigheid, maar komt voort uit een zelfde ‘gevoeligheid’, bij jou uitgegroeid tot een overgevoeligheid voor ‘robes bienfaites’ enz.

Die citaten van Stendhal (ik ken niets van hem tot mijn schande) vind ik niets verwonderlijk en bij een eerlijk mensch met die aanleg nooit als aanstellerij te betitelen.

Maar voor mij zijn andere dingen hoofdzaak en dit een zeer belangrijke bijzaak, die de hoofdzaak zeer dwars zal kunnen zitten, maakt misschien de hoofdzaak onmogelijk. Maar toch wensch ik niet deze bijzaak tot hoofdzaak om te werken.

Of jij je opvattingen en verhoudingen zult moeten wijzigen, zul je zelf moeten uitvinden en kan je ook alleen zelf beoordeelen. Een huwelijk op aesthetische basis is natuurlijk onzin. Dat je de vrouw van je keuze door alles heen ‘mooi’ zou moeten vinden zou je als nieuw dogma bij de andere kunnen voegen. (Vind jij een vrouw met 5 steenpuisten op haar neus nog mooi, zelfs ‘mooi’?) Daarom kan je haar wel blijven accepteeren, even als een vrouw haar man, die drie dagen achter elkaar misselijk is, nog zal accepteeren, indien tenminste de grondslagen van hun huwelijk in orde zijn.

Dit was voor de helft een flauw mopje.

Dat je met dit alles ongeschikt voor een huwelijk zou zijn, zou ik niet durven beweren. Misschien komt er nog eens een intelligente vrouw, uiterst gevoelig en met een buitengewoon talent om zich te kleeden en in staat al jou nuances te bevredigen, zoolang als het duurt, inderdaad. Die vrouw zou je direct willen liefhebben.

‘Viele kurze Torheiten - das heisst bei euch Liebe.’ enz. Dit schrijft je vriend Nietzsche en je had deze zin en de volgende onderstreept.

De eenige raad, die ik je na dit alles kan geven, is: vooral niet trouwen.

 

'k Zal het natuurlijk erg prettig vinden, als je Dinsdag komt. (blijf je tot 's avonds?) Deze, onze ‘vriendschap’ zou ik niet graag hebben willen missen, nog in 't vervolg willen missen. De vraag voor mij is alleen: Kan ik deze ‘vriendschap’ op den duur volhouden? Je vriend ‘Nietzsche’ zegt wederom immers, dat vrouwen niet tot vriendschap in staat zijn, en zelf geloof jij niet in vriendschap, zelfs niet tusschen vrouwen onderling, zonder een klein angeltje. 'k Weet niet of hij gelijk heeft. We beslooten dus in beginsel tot ‘vriendschap’ mèt een angeltje.

Als er ooit een noodlot bestaat, dan is het voor mij wel dit, dat ik bij veel dingen moet beseffen, dat ik maar vrouw ben, dat ik allerlei dingen wil, verstandelijk wil en kan, die niet voor vrouwen zijn weggelegd, die ik, omdat ik vrouw (en door en door vrouw) ben niet kan.

Je ziet, ik ben eerlijk genoeg. Ik heb nu het gevoel, dat ik me tot m'n hemd heb uitgekleed. (keurige, aesthetische lingerie natuurlijk).

Je ziet, dat ik er ook geen martelaarschap van wil maken. Als martelaar kan je niet leven.

Alleen bekruipt me zoo nu en dan het gevoel: Wozu das alles! (laatste woord filmliga). 'k Zou een deuntje willen huilen, als ik er niet zulke akelige roode randjes van kreeg om m'n oogen. Foei, hoe liefdeloos!

 

Forum heb ik gelezen, maar niet met vol verstand. De danseres was hier de heele week. Ook bedankt voor filmliga, die ik alleen maar doorbladerde en bleef hangen op: ‘Wozu das alles!’ Bij het artikel in de N.R.C. heb ik niets van ‘verraad’ gemerkt.

Ik schreef naar Dr. Greve in den Haag, maar kreeg nog geen antwoord. <Keurig briefje 26 jaar oud, zeer plichtsgetrouw en van beslist christelijke beginselen!> 't Zal me benieuwen, 't wordt langzamerhand hard noodig, dat ik hier weg kom en aan 't werk ga. 'k Word ongedurig en voer weinig uit, wat ook niet bevredigt. Ik tennis me zoo nu en dan weer in m'n evenwicht.

Neem je de vorige pagina's van Dumay ook voor me mee? Over den heer Joad las ik vanavond. 'k Heb geen behoefte hem te lezen. 'k Ga altijd af op de critieken in de N.R.C.

Kreeg je ‘het geschenk’ al van de Boekenweek, met al z'n geheimpjes omtrent heeren schrijvers. Dat van Greshoff is mooi. 'k Waardeer die vent toch langzamerhand wel. Dat quasi studentikoze hinderde me in 't begin aldoor, maar 't is bij hem toch wel echt.

En ontdekte je Alie v. Wijhe-Sm., die nog wel even gelegenheid vindt, de ‘bijterige essayist’ te lijf te gaan, die haar ‘kind’ aanviel (de dom. vrouw), wat ze voor die gelegenheid gestoken heeft in het harnas van Jeanne d'Arc. Mooi gezicht zal dat wezen!

Doe me een plezier en schrijf nog even voor Dinsdag, hoe laat je komt. Groet Truida zeer hartelijk, ik vind haar aardig!

Dag. Hart. gr.

Ant

 

Vergeef me het langademige epistel.

De spons is zeer plezierig in 't gebruik. Van wie heb ik deze, van Dumay of van George? Dumay + George is toch geen Menno ter Braak!

Dag. Ant

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie