Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]
Rotterdam, 4 juni 1932
Rotterdam, 4 Juni ‘32
Beste Ant
Zooeven teruggekeerd van de Indische tentoonstelling in den Haag, waarheen ik een select schoolreisje geleid heb, en waar ik nog een aardig grapje beleefd heb, dat ik je, als je me er tenminste aan herinnert, mondeling zal vertellen. Nu, de tentoonstelling was werkelijk minder vervelend dan de meeste tentoonstellingen. Bijna had ik ezeltje gereden, maar om symbolische redenen (tegenover de discipelen) heb ik ervan afgezien.
Laat ik je eerst een kategorisch antwoord op je vraag geven. Dat is me ditmaal eens gemakkelijk! Voorzoover ik de hand op het hart kan leggen, leg ik die erop, en verklaar, dat ik er geen moment aan behoef te twijfelen, wie of wat ik mis: A.F., in welke vermomming ook, en onafhankelijk van het door mij zoo toegejuichte groene voorwerp zelfs. Dit is voor mij absoluut geen probleem meer: ik heb nooit eerder een vrouw ontmoet, die mij zoo volkomen ‘lag’, en die ik zoozeer accepteerde om haar zelf zonder bijgedachte aan de afleidende entourage. Je weet, dat ik zulke bezweeringen niet gauw zal uitspreken, ellendige ‘twijfelaar’, die ik nu eenmaal ben. Ik hoop je met dit antwoord voor 100% overtuigd te hebben. Ik meende trouwens, dat je dit allang begrepen zou hebben. Mijn gezeur over kleeren komt uit heel andere overweegingen voort dan die, dat ik je zonder ‘passende’ kleeren niet zou accepteeren. Mijn aestheticisme heeft, heb ik deze week nog eens gemerkt, als ondergrond, dat ik bang ben, dat een andere, willekeurige goedgekleede vrouw mijn mannelijke instincten zal afleiden; en ik ben, ondanks alles, nog zoo naïef, om niet afgeleid te willen zijn, wanneer ik mijn aandacht aan een belangrijke beleving wijd. Misschien is je dit gevoel als vrouw geheel vreemd. Ik was j.l. Woensdag in Amsterdam bij de ter Haar’s (Jo Planten-Koch, de zuster van mevr. ter Haar, heeft bij het scheidingsproces de drie kinderen toegewezen gekregen; groote misère, want twee kinderen, opgestookt (stel je voor!!) door den man, weigeren te komen! Eén van die kinderen is elf, zegge 11 jaar! Het is een walgelijke geschiedenis, het meest penibele gevolg dat maar denkbaar is van een huwelijksmisverstand. Ik moest bij de ter Haar's het heele geval aanhooren, had in den laatsten tijd geen woord van me laten hooren). Bij de ter Haar's ontmoette ik 's avonds een aardige juffrouw, 30 jaar, doctoranda in de oude talen; kennelijk eenigszins ‘op mij gevraagd’. Type van de vrouw, die wacht op het huwelijk, maar te kieskeurig is, om de eerste de beste te nemen. Ideaal van aesthetische verzorging, er mankeerde niets aan. Vlot, verstandig, charmant, een beetje te opzichtig misschien vanwege de huwelijkskansen, maar bijzonder lief. Ik ben heilig overtuigd, dat ik een jaar geleden gedacht zou hebben, dat ik met deze vrouw zou kunnen trouwen. De verliefdheid zou alles in één avond in orde hebben gebracht. Nu wist ik zeer positief twee dingen: 1o dat ik nooit meer met zelfs zoo'n relatief geschikte vrouw zal trouwen, tenzij in seniele aftakeling verkeerend, en 2o dat mijn aesthetische ‘ontroerbaarheid’ een symbool van angst is voor de polygame neigingen, die zelfs in mij huwelijksmaniak liggen verborgen. M.a.w. ik zou van de vrouw, aan wie ik alle aandacht zou willen wijden, een soort verzekering vragen, dat zij mij deze afleidingen zou besparen, die ik zelf als vernederend zou ondergaan. Misschien is dit je nog onbegrijpelijker; maar ik geloof, dat ik zoo reageer, omdat ik instinctief besef, dat mijn zwakke polygame instincten aldus nooit tot ernstige conflicten aanleiding zullen geven. Ik zou n.l. ongelukkig zijn, als ik telkens mijn aesthetische kant ergens anders (hoe dan ook) zou moeten bevredigen dan bij mijn vrouw, omdat ik een Don Juan noch een Casanova ben en een vrouw als kameraad boven alles stel; dat kent een Don Juan niet, en daarom is de polygamie voor hem een conditio sine qua non. (Iets anders is natuurlijk het opkomen van een werkelijk ander gevoel in het huwelijk; dat moet ieder riskeeren, en dat zal ook ieder verstandig mensch riskeeren). - Ik heb de charmante dame naar huis gebracht en er me over verheugd, dat ze me van deze twee dingen, waar ze zelf geen vermoeden van had, zeker had gemaakt.
Je ziet, dat ook ik het huwelijk als probleem niet kan loslaten, een bewijs dus, dat het eenige instinctieve krachten wakker blijft roepen. En als het maar niet in dien jammerlijke Ina-Boudier-Bakker-toon gebeurt, vind ik daar ook niets bezwarends in. Het zou toch inderdaad iets waard zijn, als twee gelijkluidende wezens samen konden leven en een modus konden vinden, om die gelijkluidendheid te toetsen; maar wij passen voor het martelaarschap en janken niet over ‘armoede’, dat is het verschil.
De ‘vrije wil’ is voor mij (sinds Nietzsche) nauwelijks een probleem meer. Eenvoudig, omdat de woorden vrij en wil al door taal gedragen ficties van de geest zijn, die wijzelf hebben bedacht en nu arrogant op de realiteit van ons zieleleven zouden willen toepassen. De wil is altijd vrij en nooit vrij, met die definitie ben ik tegenwoordig volkomen content. ‘Men schuift’ en ‘men wordt geschoven’ zijn taalklanken, die voor mij ‘hetzelfde’ beteekenen. Op mijn leven terugziend, zie ik alle wil als onvrij, in de toekomst kijkend zie ik alle wil als vrij. En eigenlijk laat ik het ‘verschil’ graag aan de scholastiek over.
Ook over ‘wat mannen van vrouwen begrijpen’ moeten we het eens hebben. Ik zit daar ook over te denken, terwijl ik Marie beschrijf. Shaw beweert, dat hij, als hij vrouwen portretteerde, uitsluitend naar zijn eigen argumenten vroeg in analoge omstandigheden; maar zijn vrouwen zijn, behalve Candida, ook voor mijn gevoel ‘mannelijk’. Maar wat kunnen wij dan niet begrijpen, b.v. aangenomen, dat een intelligente man over een intelligente vrouw denkt? De grooter onbewustheids portie van de vrouw? Haar ‘physiologische Schwachsinn’? (uitdr. van Möbius, pessimist en neuroloog). Dit is toch allemaal te transponeeren. Of niet?
In principe kom ik natuurlijk heel graag Zaterdag en Zondag. Laten we maar zeggen: ik kom vast. Ik dacht aan mijn steeds bedroevender financieele toestand, maar dan reis ik maar derde klas. Voor dien tijd hoor ik zeker nog wel van je, dan repliceer ik met den trein van aankomst.
Veel hart. gr. van
je Menno
Ook Truida verzoekt me haar groeten in te sluiten.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum