Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Vlissingen]
Eibergen, 4 augustus 1932
Eibergen, 4 Aug. ’32
Lieve Antje
Nee, het staat toch slecht, dat verkleinwoord; weg er mee: Ant is beter. Ik ben weer in Eibergen terug en zit naarstig te tikken. De reis was tenslotte bijzonder prettig, zelfs het weer was niet slecht. Spa beviel me veel beter (als plaats) dan Valkenburg, al begon ik er aan het spel te verslaven. (Werkelijk, ik kon niet goed van die paardjes afblijven, begon Dostojewski beter te begrijpen; Eddy heeft eenmaal 100 franc gwonnen, ik niet meer dan 20; en hoeveel verloren!) Ook het samenzijn met de du Perron's was erg prettig; wij hebben diepzinnige gesprekken gevoerd en Eddy zelfs tot wandelingen gekregen.
Vanmorgen kreeg ik je brief, die ik glimlachend (let wel, humor!) gelezen heb. Je verstaat de kunst, om met een paar woorden een persoon of toestand te teekenen, voor mij tenminste volkomen volledig. Ik mag graag schrijven op reis, maar dan gewoonlijk veel briefkaarten. Tot brieven kom ik ook zelden, maar jij maakt een uitzondering natuurlijk. Klinkt dat al niet heel aardig? – Ik heb de oudelui één en ander van mijn plannen overgeheveld; zij waren niet erg ontsteld, omdat ik me niet wilde verloven, en verder zijn ze jou natuurlijk heel goed gezind. Mij minder, en je zult eerst nog moeten bewijzen, dat je je door mij niet laat oppeuzelen of anderszins in den grond boren.
Na 20 Aug. is hier waarschijnlijk plaats, als je tenminste bij Truida op de kamer wilt slapen. Daarover schrijf ik nog nader, want er is dan ook een neefje van 12 jaar geïnterneerd, een pedant ventje, geloof ik, zoo mogelijk nog erger dan ondergeteekende. Mijn moeder zat er alleen nog wat mee, ‘wat zij de familie moest zeggen’. Mijn advies, om niets te zeggen en ze geleidelijk aan wijs te laten worden, schijnt een onderdeel van mijn gewone onmaatschappelijkheid te zijn. Maar dit is alleen een commentaar, geen bezwaar. <Er heerscht wel ongerustheid hier over het individu van Vriesland...>
Binnenkort zal ik wel weer geïnterviewd worden. Ze verzochten mij overigens, wel vooruit te willen meedeelen, wanneer ik trouwde. Dit heb ik principieel toegezegd.
Ik ben bezig aan een scène tusschen Marie en juffrouw v.d. Wall, die me eensklaps inviel. Ik laat mej. v.d.W. uit hysterische overwegingen Marie opzoeken, om haar van Karin te vertellen, en heb haar daarvoor familie gemaakt (denk eens aan, wat een bevoegdheden heeft de romanschrijver toch!) van Lucas Wijsenbeek. Dit, geloof ik, heel ongedwongen. De mop is nu, dat in de vertelling van mej. v.d.W. aan Marie Lucas als de heilige en Karin als de slechte vrouw wordt voorgesteld. Zoodat de relativiteit van goed en kwaad duidelijk spreken.
Everard Bouws heeft mij zijn radiorede over het Démasqué gestuurd, ter inzage. Het is erg mooi, maar wel goed van overzichtelijkheid. De inleiding teekent mij als een miskend genie en klaagt het nederlandsche publiek deswege aan. O zoo!
Denk je aan het beloofde portret met de intelligente uitdrukking en de rechten neus? Anders krijg je beslist niet de kiekjes te zien, die in Spa genomen zijn, geloof dat maar!
Rust vooral goed uit van de huishouderij! En laat papa den graaf C.K. niet vergeten, in dat luxueuse hôtel! Een dag vasten zou misschien de bekende beginselen geen kwaad doen.
Schrijf, als je lust hebt, toch maar gauw weer.
h.gr.
van
je Menno
Mieneke plengde een briefkaart aan mij. Is ze bijgekomen? En met God weer wat verzoend?
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum