Ant Faber
aan
Menno ter Braak [Rotterdam]
[Scheveningen], [13 mei 1933]
Zaterdagavond
Lieve Menno
't Is eigenlijk onzinnig, dat ik je dezen brief schrijf; maar ’t dient meer voor eigen belang; als ik het niet opschrijf, schiet het me steeds weer te binnen en loop ik er wat over te piekeren. Nu ik het aan je schrijf, ben ik het meteen kwijt. Lach er zoo noodig maar flink om. 't Is vreemd, dat ik, terwijl ik een zeer groot vertrouwen in je heb, je op één gebied niet geloof, tenminste soms niet.
Weet je wel zeker, dat je genoeg van mij houdt, om met mij te trouwen. Ik bedoel van Ant Faber, met het steile haar, met sprieten en knippen. Want dáár moet je mee trouwen. Wat daar later nog aan te veranderen valt, is steeds bijzaak. Je moet met haar willen trouwen zooals ze nú is. Daar moet ik voor mijzelf de grootste zekerheid van hebben, anders wordt het risico voor mij te groot en verdom ik het. Ik wil niet, als ik deze zomer met je uitga, aldoor het gevoel hebben, dat ik toch vooral moet zorgen, dat m'n haar goed zit enz. Dan ga ik me zoo onbehaaglijk voelen, dat ik niet voor m'n plezier uit ben, en niet mezelf kan zijn. Je moet er maar van uitgaan, dat ik weinig elegant ben, slecht haar heb enz. Wat er aan veranderd wordt is meegenomen, als bijzaak, groote bijzaak voor mijn part, maar nooit hoofdzaak.
Natuurlijk vind ik het prettig als jij vindt, dat ik er aardig uitzie en ik zal daar dan ook wel mijn best voor doen, voorzoover ik er zelf zin in heb, maar 't blijft voor mij bijzaak, niet eens zoo erg groot. Als ik met je trouw wordt die bijzaak natuurlijk grooter, want dan heb je eenige rechten.
Maar als ik in Juli met je trouw, dan móét ik voor mezelf de zekerheid hebben, dat dit bijzaak ís en dat je ook zonder deze bijzaak genoeg van mij houdt. Anders loopt alles toch later falikant uit en begin ik er liever niet aan.
Je zult het wel onzin vinden, dat ik dit nu nog weer allemaal schrijf, maar 't zit me soms nog dwars en ik ben zeer wantrouwend op dit punt. Op andere punten ben jij weer wantrouwend. Ik heb niet voor niets lang vastgehouden aan de bruine pij, en zou uit zelfbehoud een dergelijk middel weer moeten zoeken. Allemaal zelfbehoud. Ik vermoed wel, dat ik wat gevoelig ben op dit punt, vooral nu ik nog wat moe ben.
Ziezoo, dat is weer gebeurd. Nu ik 't overlees, krijg ik al neiging het niet te versturen, 'k zal morgen nog eens zien. Enfin, jij hebt ook wel eens een dergelijk soort brief gepleegd.
Vanmiddag ben ik even uitgeweest, wel lekker. Goed ben ik nog niet heelemaal. Nu zijn m'n ingewanden weer wat in de war. We zullen maar denken, dat alle kwaad zoo verdwijnt.
Morgen maar naar Zutfen. De eenzaamheid begint me te vervelen, de Kosters hinderen me met hun eeuwige lol.
't Speet me zoo, niet mee naar Tiel te kunnen; enfin we gaan dan maar eens in Juni, dan ben ik ook vrijer.
Schrijf me maar even een briefje naar Zutfen met uitsluitsel en trek het je maar niet aan!
Maak je geen zorgen over het verven, we overleggen dat nog wel eens en anders gaat het over, het is geen noodzaak!
Dag! Veel groeten en liefs
je Ant
In ’t avondblad stond het stukje over Huizinga. Aardig, attent, goed voor de Zaterdagavond.
Verder wil [ik] nog wel graag weten, of [ik] je ‘vriendin’ ook nog ben.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum