Victor Varangot
aan
Menno ter Braak
Brussel, 22 januari 1938
Brussel, 22 Januari 1938
B.M.
We hebben je meer dan eens gevraagd of je de critieken van Roelants, Gijsen en Toussaint wel eens las. Daarop heb je nooit geantwoord. Ik heb je meen ik onlangs geschreven dat er meer ‘moreele moed’ toe nodig was voor Gijsen, Walschap, Roelants, Gilliams, Toussaint, Brulez enz. om in Vlaanderen ernstig te schrijven wat zij werkelijk meenen, dan voor b.v. een Greshoff in Holland op ‘boutadetoon’ te schrijven wat hij niet eens werkelijk meent, omdat hij een paar maanden later het tegengestelde zal beweren en als puntje bij paaltje komt zich niet eens verantwoordelijk wil stellen voor wat hij schrijft.
Vanmorgen stond er in de Standaard een poëziekroniek van Marnix Gijsen die ik hierbij insluit. Lees die nog eens en zeg dan of je nog wilt volhouden dat de Vlamingen elkaars werk maar domweg ophemelen en 2e de door Greshoff gewraakte personen niet tegen een ongetwijfeld in Vlaanderen bestaande verderfelijke mentaliteit ingaan.
In mijn brief van gisteren heb ik je nog vergeten te vragen waartegenover die ‘wijze zelfbeperking’ staat. Tegen onwijze zelfbeperking, wijze zelfexpansie of wijze andermansbeperking? Is die term ‘wijze zelfbeperking’ niet een beetje onzin?
Ook nog dit: ‘waardoor de representatieve enkelingen, die er zijn, bij alle plechtige gelegenheden ook voor datgene moeten opdraaien wat zij niet zijn’ schrijf je. Mag eenoog geen koning zijn in het land der blinden, gesteld dat de Vlamingen blinden zijn? Ik geloof echter dat de Vlamingen eenogen zijn en waarom mag een tweeoog daar dan geen koning zijn evenals bij ons tweeogen koningen zijn in een land van tweeogen?
M.h.gr
Je
V.
Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam