Victor Varangot
aan
Menno ter Braak
Brussel, 20 januari 1938
Brussel, 20 Januari 1938
Beste Menno
Onzen dank voor de toezending van je bespreking van ‘Alles komt terecht’. Ik hoop dat je de kwestie Gr. even uit je gedachten zult kunnen zetten en sereen de enkele opmerkingen aan wilt horen, die ik naar aanleiding van dit stuk zou willen maken.
Truida zei dat je in dit stuk tusschen je geweten en je vriendschap voor Gr. doorgelaveerd was. Of dat zoo is weet ik niet, maar ik krijg ook den indruk dat je er veel zorg voor hebt gehad, noch naar den eenen kant, noch naar den anderen kant iets aan te dikken en zoodoende is het vrij kleurloos geworden.
Je karakteriseert Roelants' sfeer uitstekend, maar waarom je zoo de nadruk moet leggen op zijn beperktheid, zonder ook maar een oogenblik te zinspelen op de uitspraak van Goethe daaromtrent, begrijp ik niet. Deze beperking van Roelants lijkt mij opzettelijk en uit een soort superioriteit voortkomend. Dat hij hier een Schieber als Rapallo doorgronden en beschrijven kan lijkt mij ook niet onwaarschijnlijk. Maar je wilt blijkbaar hem in zijn provincialisme terugdringen zonder hem oneuropeesch te kunnen noemen. Het gaat er tenslotte niet om of de sfeer provinciaalsch is, wanneer de intensiteit waarmee deze sfeer doorleefd wordt maar groot genoeg is. M.i. is de spanning en de sterkte van de menschelijke gevoelens niet af te meten naar het milieu waarin zij toevallig voorkomen. Dat Maurice een Vlaamsch huwelijksdrama geeft in plaats van een schelmenroman is niet meer dan gewoon. Het zou anders Kitsch geworden zijn evenals een arbeidersroman van jou of mij Kitsch geworden zou zijn. Er zijn tenslotte factoren van bloed en bodem die jij miskent omdat een bevriende nabuurstaat ze als principe stelt, maar bedenk dan dat ook jij ze niet uit je werk kunt bannen al heb je duizendmaal het provincialisme met Hampton Court overwonnen, het keert toch langs een zijpaadje in Dr. Dumay weer terug.
Ik wil noch jou lesjes geven, noch voor ‘Alles komt terecht’ apologiseeren. Je hebt ons echter dat stuk toegestuurd met de bedoeling waarschijnlijk dat we er op zouden reageeren, of in ieder geval zouden zien hoe onafhankelijk je oordeel over de Vlamingen is. Ik vind dat niet zoo onbevooroordeeld. Ik merk nog te veel dat de Vlamingen vóór alles provincialen moeten zijn en dan pas romanciers, psychologen etc. te mogen zijn in hun beperkte wereldje. Maar Holland is ook een provincie.
Verder heb je volkomen gelijk met te zeggen dat de twee gedenkschriften niet verschillend genoeg van toon zijn, ik heb het ook als een fout gevoeld dat er zoo de nadruk op een verschil gelegd werd dat niet zoo groot was. Ook dat revolverschot is fout in verhouding tot de rest; Roelants had het niet noodig om boeiend te zijn. Maar van jou was het overbodig om toch nog eens lekker op de verwantschap met Mauriac te wijzen. Dat is een obsessie van jou en van Greshoff, afkomstig van een van beiden. (Maar ook de door Greshoff zoo beschimpte Johan de Maegt wijst op de verwantschap met Mauriac.) Ik zie dat echter niet in. Ze schrijven beide over huwelijksdrama's, maar ze zijn verder werelden van elkaar gescheiden door humor. Het zou net zooiets zijn als je zei dat Jarry door Edmond Rostand beïnvloed was. Het is waar, ze schrijven beiden over vorstelijke personnages, maar daar houdt dan toch ook alles mee op.
Nog één ding. Je onderschat m.i. ‘Het Leven dat wij droomden’. Ik geloof dat dit superieur is aan ‘Komen en Gaan’, èn door zijn sterker compositie en door het grootere psychologische raffinement. ‘Komen en gaan’ is eerder ‘reportage’ dan ‘document humain’. Ik heb ‘Het LevenH’ bij Greshoff altijd verdedigd tegen ‘Komen en Gaan’ dat hij ook prefereerde. In een van de laatste gesprekken die ik met hem had, kort voor de ‘ruzie’, vertelde hij dat hij ‘Het LevenH’ herlezen had en het tenslotte toch ook boven ‘Komen en Gaan’ stelde. Moge dit een aanleiding voor je zijn, niet om het hiermede eens te zijn, doch om het eveneens te herlezen.
Ondanks alles ben ik toch blij weer eens een kroniek van je gelezen te hebben.
Je zoudt me een pleizier doen om er mij zoo nu en dan een toe te sturen, en mij te veroorlooven je er mijn meening over kenbaar te maken, zoo ik er een heb.
Eveneens zou ik er prijs op stellen jou, diè van mijn stukken waar ik eenige waarde aan hecht, toe te zenden om er je critiek op te vernemen. Misschien zouden we door een dergelijke clearing de goede verstandhouding tusschen familieleden beter kunnen bevorderen dan door gekibbel over persoonlijke kwesties.
Met hart.gr.
je
Victor
Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam