Menno ter Braak
aan
Nijgh & Van Ditmar N.V.

Den Haag, 3 oktober 1935

Den Haag, 3 Oct. 1935

Pomonaplein 22

Aan de Fa. NIJGH & VAN DITMAR N.V.

Wijnhaven 133

ROTTERDAM

Mijne Heeren

Zooals mij uit Uw schrijven van 1 Oct. j.l. blijkt, heeft uw uitgeverij besloten na beëindiging van den loopenden jaargang de uitgave van het tijdschrift FORUM te staken. Dat ik deze mededeeling met leedwezen heb ontvangen, spreekt wel vanzelf. Gedurende de vier jaren, dat mijn naam aan Forum was verbonden, heb ik met veel liefde aan het welzijn van het tijdschrift trachten bij te dragen; ik voel mij verplicht, mijn persoonlijken dank uit te spreken voor de onbekrompen wijze, waarop uw directeur, de Heer Zijlstra, mij altijd heeft geholpen.

Dat Forum dit einde vindt, is helaas onvermijdelijk. Ongetwijfeld zal met het verdwijnen van Forum voor verschillende Nederlandsche auteurs een groote leegte ontstaan, die moeilijk zal kunnen worden aangevuld. Dat neemt niet weg, dat het in bepaalde gevallen beter is op een eervolle wijze het veld te ruimen, dan een leven van compromis te rekken. Ook ik betreur zeer den gang van zaken, zeker niet minder dan Gij. Ik voel mij echter genoodzaakt mijn opvatting over de ontwikkeling van het conflict met de Vlaamsche redactie tegenover de Uwe te stellen, waar zulks mij wenschelijk toeschijnt, omdat ik de oorzaak dieper zoek dan Gij. Het betreft hier niet een ‘uitzondering, die den regel bevestigt’, maar een zeer ernstig precedent.

Het verloop van een en ander herinnert mij in zekeren zin aan de Italiaansch-Abessinische quaestie. Vlaanderen wenscht een mandaat over de Nederlandsche provincie Virginia; Nederland wijst deze annexatie af, omdat het niet inziet, waarom het afstand zou doen van zijn souvereiniteitsrechten, maar biedt allerlei verzoenings- en bemiddelingsprodures aan. Deze worden echter, hangende het conflict, door Vlaanderen van de hand gewezen, hoewel zij voor Nederland een concessie en een tegemoetkoming beteekenen. Aangezien Nederland op zijn stuk blijft staan en het geschil meer dan een jaar traineert, hebben de Vlamingen voortdurend gelegenheid om te wijzen op de Nederlandsche onverzoenlijkheid, de Nederlandsche provocaties, het gemis aan soepelheid etc. bij de Nederlanders. Langzamerhand is de oorzaak van het geschil volkomen in het vergeetboek geraakt en bij het ‘afbreken der diplomatieke betrekkingen’ speelt de annexatiepoging door Vlaanderen ondernomen nauwelijks een rol meer; het is de onverzoenlijke Calvinist ter Braak, die den ondergang van Forum op zijn geweten heeft, omdat hij niet met alle soepelheid die men van de zijde van den ‘aanvaller’ pleegt te verlangen op de Vlaamsche eischen is ingegaan.

Zonder aan de details van deze beeldspraak te willen vasthouden, meen ik toch te moeten zeggen, dat zij de situatie kenmerkt; en ik wil het verdwijnen van Forum niet laten passeeren zonder met nadruk te protesteeren tegen deze onsoepelheidslegende, die louter en alleen een gevolg is van het landurig traineeren van het conflict, waardoor de eigenlijke oorzaak op den achtergrond is geraakt. Het zij mij dan ook vergund een en ander nog even te recapituleeren.

Toen tot samenwerking tusschen Nederland en Vlaanderen werd besloten, is wederzijdse onafhankelijkheid der redacties als basis dier samenwerking aangenomen. Niet voor niets; van beide zijden heeft men destijds erkend, dat voor een vruchtbare samenwerking zulk een scheiding noodig was, gezien de verschillen tussen Noord en Zuid, die nu eenmaal niet kunnen worden weggecijferd. Door de wederzijdse onafhankelijkheid zou het mogelijk zijn aan elke redactie op zichzelf een groote mate van bewegingsvrijheid te laten, terwijl de punten van overeenkomst tusschen beide partijen werden gesymboliseerd door het feit van het samengaan.

Door de quaestie Virginia (vergezeld van moraliseerende commentaren op een stuk proza van Du Perron, dat in uitdrukkingswijze discreet mag worden genoemd, vergeleken bij bijdragen door de Vlaamsche redactie in haar afdeeling gepubliceerd) verbrak dus de Vlaamsche redactie de gemaakte afspraak. Ik kan dit thans zoo formeel vaststellen, omdat ik gedurende meer dan een jaar met alle mogelijke middelen heb getracht formaliteiten te vermijden en een schikking mogelijk te maken. Door de Nederlandsche redactie is in overleg met den uitgever aangeboden, dat 1. Virginia alleen in de voor Nederland bestemde exemplaren zou verschijnen, 2. dat de Nederlandsche redactie zich zou verstaan met den auteur van Virginia om enkele ‘aanstootelijke’ uitdrukkingen te verzachten, 3. dat voortaan op den omslag iedere maand duidelijk zou worden aangegeven, dat elke redactie verantwoordelijk was voor de bijdragen in ieders afdeeling gepubliceerd. Dit waren concessies van de Nederlandsche redactie, waartoe zij krachtens de gemaakte afspraak geenszins verplicht was; daardoor heeft zij doen blijken, dat de samenwerking met Vlaanderen haar iets waard was en dat zij die niet wilde verbreken om een geschil over één artikel. De Vlaamsche redactie heeft deze pogingen om tot een vergelijk te komen beantwoord met het eischen van het ‘volle pond’; men oordeele dus, wie hier de onsoepele partij is! Voorts memoreer ik een vergadering tusschen beide redacties in presentie van den Heer Zijlstra, waarin de Vlaamsche redactie voor haar halstarrige houding geen ander motief kon opgeven dan vage verwijzingen naar de katholieke moraal, die door het artikel van den Heer Varangot zou zijn aangetast. Waarin deze aanranding dan wel bestond, waarom het niet mogelijk was aan die aanranding door de genoemde concessies tegemoet te komen: wij hebben vergeefs daarnaar gevraagd. Blijkbaar stond van te voren vast, dat op dit punt de Vlaamsche opvatting over de gehele linie moest triomfeeren.

De Heer Zijlstra heeft mij destijds meermalen verzekerd, dat hij de houding van de Vlamingen absurd vond, en ook nu zegt hij in den brief van 1 Oct., dat ‘het standpunt van de Vlaamsche redactie in wezen als onjuist moet worden beschouwd’; hij is echter van meening, dat de Nederlandsche redactie toch maar had moeten toegeven, en verwijt met name mij een onsoepele houding. Ik ben het met hem eens, dat het betreurenswaardig is, dat een tijdschrift als Forum, waarin de vrije meeningsuiting kon worden hooggehouden, door dit geschil moet verdwijnen; maar ik wil er tevens op wijzen, dat Forum geen tribune van de vrije meeningsuiting meer zou zijn geweest, wanneer de Nederlandsche redactie zich had onderworpen aan de censuur van katholieke zijde; men kan niet den duivel met Beëlzebub uitdrijven, en een Forum, waarin Virginia, na het verwerpen van alle concessies door Vlaanderen, gesupprimeerd zou zijn, zou voor mij niet de minste waarde meer hebben gehad als tijdschrift van de vrije meeningsuiting. Het stuk Virginia is hier niet meer dan een incident Wal Wal; zoodra het mij duidelijk werd, dat het imperialisme van den katholieken geest zich dòòr dit incident wilde manifesteeren, was voor mij de periode van de soepelheid achter den rug. Dit met name wil ik met den grootsten klem naar voren brengen als de kern van het conflict, waaraan Forum ten gronde gaat. Ik werp niet de schuld op Vlaanderen, maar constateer slechts, dat de Vlaamsche redactie (de Heer Herreman, hoewel socialist en niet-katholiek, incluis) een redelijke regeling van het geschil heeft afgewezen op gronden, die zij slechts geheel kan beoordelen, aangezien die gronden òns nooit duidelijk zijn gemaakt; wellicht moet men dit als iets fataals beschouwen, want redenen om aan de goede trouw van de Vlaamsche redactie te twijfelen heb ik niet. Dat verhindert mij echter niet de zaak nogmaals zuiver te stellen volgens mijn inzicht), opdat zich in de toekomst niet de legende vorme van den onsoepelen ter Braak, resp. de onverzoenlijke Nederlandsche redactie. Als ik onsoepel en onverzoenlijk ben geweest, dan meen ik, dat ik het was op het moment, waarin alleen karakterloosheid nog het juiste woord zou zijn geweest voor soepelheid.

Het is dus onjuist, de quaestie Virginia alleen een prestigequaestie te noemen (tenzij van Vlaamsche zijde op die naam aanspraak wordt gemaakt); voor de Nederlandsche redactie was het prestige slechts van belang, toen eenmaal gebleken was, dat geen enkele concessie werd geaccepteerd en van Vlaamsche zijde dus blijkbaar werd gestreefd naar een rücksichtlos doorzetten van het Vlaamsche, d.i. katholieke standpunt. Inschikkelijkheid had van Vlaamsche zijde mogen worden verwacht, wanneer het den Vlaamsche redactie werkelijk ernst was geweest met het behoud van de samenwerking; want de inbreuk op de afspraak kwam van haar en toezeggingen voor de toekomst zouden dus alleen beteekenis hebben gehad, wanneer Virginia was geplaatst.

De ‘inmenging’ van den heer du Perron, waarover in den brief van 1 Oct. nog gerept wordt, heeft slechts een secundair belang, al wordt de quaestie daardoor inderdaad gecompliceerder. In beginsel waren alle drie leden der redactie het erover eens, dat de inmenging van Vlaanderen in de Nederlandsche aangelegenheden een ontoelaatbare inbreuk op de bepalingen der samenwerking beteekende zooals zij het erover eens waren, dat geen pogingen moesten worden nagelaten door concessies te trachten het geschil te ‘localiseeren’. Dat de Heer van Vriesland zijn houding gewijzigd heeft na ‘inmenging’ van du Perron, is een zaak, die daarin geen verandering brengt; de consequenties, die hij aan die ‘inmenging’ heeft verbonden, komen voor zijn rekening en niet voor de mijne. Dat ik ‘ruggespraak’ hield met diegenen, die mij bij de oprichting van Forum hebben gesteund en die van den aanvang aan tot de kern van Forum hebben behoord, dat ik het tijdschrift van geen belang meer achtte, wanneer de heeren Greshoff en du Perron hun (moreelen of actieven) steun aan Forum zouden onttrekken, ontken ik geen oogenblik. Als men een andere meening is toegedaan, heeft men daartoe het volste recht; ik handhaaf mijn mening. Forum zou een verwaterde ‘Gids’ of een verbeterde editie van ‘Groot Nederland’ zijn geworden, wanneer het den steun van de principieele Forumpersoonlijkheden zou hebben moeten ontberen. Ik heb dus mijn houding in dezen niet bepaald om Forum te laten ‘springen’ (want ik heb mijn mederedakteuren de volle vrijheid gelaten door te gaan zonder mij!), maar omdat ik in Forum een bepaalde richting vertegenwoordigd zag, die door het heengaan van beide genoemde personen zou verdwijnen, althans in Forum niet meer tot uiting zou komen.

Dat de Heer du Perron zich in de redactioneele zaken heeft vermengd, is dus een tweede legende; hij mengde zich, als mijn vriend in mijn zaken, en ik mengde mijn zaken in Forumzaken. Van ‘intimidatie’ en ‘suggestie’ is geen sprake, aangezien ik volledig overtuigd was van de onnoodzakelijkheid van een Forum zonder du Perron; ik gebruik weinig vleiende woorden als ‘intimidatie’ en ‘suggestie’ alleen, wanneer iemand niet kan aantoonen op welke gronden hij zijn gedrag in overleg met anderen bepaalt. Ik heb mijn gronden in de vergadering van de Nederlandsche redactie en in tegenwoordigheid van den Heer Zijlstra blootgelegd en het heeft mij gekrenkt, dat ik in dezen brief desondanks die termen weer heb moeten terugvinden. Het staat mijn collega van Vriesland vrij er anders over te denken dan ik, en ik neem den heer Zijlstra niet kwalijk, dat hij zich over de geschapen situatie ergert; maar laat men mij dan tenminste ook het recht laten mijn opvatting, zonder die te verbinden met termen van minder complimenteuzen aard.

Nogmaals echter: ik ben van oordeel, dat deze laatste quaestie van ondergeschikt belang is; het spijt mij, dat daardoor voor mij het afscheid van Forum ietwat wordt vertroebeld, maar het stemt mij tot oprechte voldoening, dat de ondergang van Forum iets uitstaande heeft met de beginselen, waarvoor het tijdschrift werd opgericht. Hoe pijnlijk voor velen ook de lacune zal zijn, er is tenminste geen compromispolitiek gevoerd op een plaats, waar zij ridicuul zou hebben aangedaan. Forum heeft in de vier afgeloopen jaargangen iets verdedigd: de persoonlijkheid, de vrijheid; het heeft m.i. zijn plicht wel gedaan en het zou onvermijdelijk in den loop van een ev. verder bestaan veel van zijn karakter hebben moeten inboeten. Voor één ding ben ik dus hartelijk dankbaar: dat Forum de tragi-comedie van de Nieuwe Gids is bespaard gebleven. Ik ben er van overtuigd, dat de nieuwe partijen in dit conflict, hoe verschillend ook, althans hierover eensgezind verheugd zullen zijn. Het lijkt mij wenschelijk, dat tusschen de Vlaamsche en Nederlandsche redacties spoedig overleg wordt gepleegd over de wijze, waarop in het laatste nummer aan het publiek verslag zal worden uitgebracht over de redenen, die tot het opheffen van Forum aanleiding hebben gegeven. Ik neem voorts aan, dat ik bij het verwerken van de nog aanwezige en reeds opgezette copij in de laatste nummers, van de firma Nijgh & van Ditmar de vriendelijke medewerking zal ondervinden, die zij mij nooit heeft onthouden.

Ik zend van dezen brief een doorslag aan de Vl. en Ned. redacteuren.

met de meeste hoogachting

 

Doorslag: Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie