Truida Varangot-ter Braak
aan
Menno ter Braak
Woluwe, 1 november 1937
Woluwe, 1 November 1937
91 Gribaumontlaan
Beste Menno,
Ik ben een paar maal begonnen aan een antwoord op je brief over de kwestie Jan-Maurice. Toen ik er niet in slaagde je naar mijn zin duidelijk te maken wat mij zoo ergert in deze, heb ik het op zijn beloop gelaten, ook al omdat ik het vreeselijk druk heb op 't oogenblik. Nu is mijn verontwaardiging pas weer opgewekt en zet ik me nogmaals aan 't schrijven. Ik ben nu eenmaal in een situatie, waardoor ik de dingen van twee kanten hoor en ik zie niet in waarom jij ze alleen maar uit Jan's mond zou moeten vernemen.
Je gebruikte in je brief een nogal heftige toon waaruit ik concludeer dat je de Vlaamsche zaak met een ernstig oog beschouwt. Ik begrijp die ernst niet goed. Ben je van meening dat de Nederlandsche literatuur gecompromitteerd wordt door de Vlaamsche achterhoek? Ik kan me niet goed indenken dat je zooveel zou voelen voor de Vlamingen dat je bezorgd zou zijn voor hun toekomst. Als je de dingen bekijkt aan deze kant van de grens dan zie je dat er hier niet in ernst veel meer overschat wordt dan ergens anders. Als je de ontwikkelingsmogelijkheden in aanmerking neemt, die de Vlamingen de laatste eeuwen gehad hebben, dan hoeft het je heelemaal niet te verwonderen dat er hier een intellectueel peil bestaat dat niet gelijk is aan dat van Nederland; dan moet je je er eerder over verwonderen dat er van de mogelijkheden nog zooveel verwezenlijkt werd. Bovendien blijf ik er bij dat er verscheidene auteurs zijn, die in de Nederlandsche literatuur heelemaal niet zoo'n gek figuur slaan. Maar als je denkt dat ik overtuigd moet worden dat de algemeene levensstijl in België niet gelijk staat met die in Nederland, dan heb je mijn vorige brief niet goed gelezen. Wat je overigens zegt over het geval Van de Voorde, daarmee ben ik het niet eens. Ik heb hier nooit een waardeerend woord over Van de Voorde gehoord. Zijn humbug werd wel degelijk aangevoeld maar getolereerd omdat in die humbug iets van waarde scheen te steken. Toen dat ook nog gegapt bleek werd hij vanzelf geboycot. Je zegt zelf dat het erge niet ligt in het feit dat de meesten hier niet belezen genoeg waren om het plagiaat te ontdekken. Toch komt hierbij ook nog weer een beetje het losser leven, het niet zoo nauw nemen. Maar het is niet billijk om daarnaar het critisch vermogen van alle Vlamingen af te meten. Ik weet nog altijd niet of je ooit critieken van Vlamingen leest, ik bedoel niet van Johan de Maegt en consorten maar van Marnix Gijsen, Maurice of Toussaint. Zoo niet dan vind ik dat je toch wat lichtvaardig oordeelt en zoo wel dan laat ik me niet afbrengen van het idee dat het onzin is te beweren dat ze niets doen dan elkaar ophemelen.
Maar het gaat niet om de kwaliteit van de Vlaamsche literatuur waarover we het in den grond wel eens zullen zijn. Dat de Vlaming van nature minder intellectueel critisch vernuft heeft dan de Noord-Nederlander hoeft nog geen reden te zijn voor de eventueele slechte kwaliteit van de literatuur. In Holland waar er zulke eminente critici zijn is er ook maar heel weinig waarvoor je het woord eerste-rangs zou willen gebruiken. Maar je kunt eeuwig doorgaan daarover te praten, zoo lang je van verschillende standpunten uitgaat kom je toch niet tot overeenstemming. Wat mij ergert is de misselijke manier van doen van Jan Greshoff. Ik wil best gelooven dat hij dat eerste artikel zonder kwade bedoelingen geschreven heeft. Dat neemt niet weg dat het een groote fout was voorbeelden te nemen, die niet juist waren en voor de mensch die zelf de door hem gelaakte verschijnselen bestrijden, ergerlijk. Toen Maurice daarop terecht geantwoord heeft, is Jan een toon gaan aanslaan, die hij altijd aanslaat als het over de Vlamingen gaat, zoo van Wat verbeelden die Vlaminkjes zich wel, dat ze zich op een gelijk standpunt durven stellen met de Hollanders. Hij deed de zaak met een sneer af. Voor de buitenwereld wel te verstaan. Tegenover Maurice nam hij een heel andere houding aan. Eerst schreef hij dat hij het een aardige polemiek vond waar hij veel pleizier in had. Ik kan hierin niet anders zien dan een manier om Maurice's ergernis te ontwapenen, in ieder geval meende hij het niet. Dat bleek ook na het derde stuk van Maurice, dat alleen hier in de Standaard verschenen is. Hierop volgen twee expresse-brieven van Jan, die zich de zaak zoo aantrok, dat hij er niet van slapen kon. Hij had er niets dan verdriet van. De literatuur was hem heelemaal niet zooveel waard dat hij de oude kameraadschap in gevaar zou willen brengen. Maurice moest het toch op prijs stellen dat hij hooge eischen stelde aan kameraden!!!
Begrijp jij zoo iets? Wat kan het Jan in vredesnaam schelen of men hier boos op hem is, als hij overtuigd is eerlijk gehandeld te hebben volgens zijn eigen geweten? Een van zijn argumenten was nu ook: het was maar een journalistiek stuk, haastig geschreven en daarop kon je iemand toch niet aanvallen. Net of de critieken die hij aanvalt niet net zoo goed vaak met een vloek en een zucht samengeflanste boekbesprekingen zijn, die voor een bepaalde dag binnen moeten zijn.
Ondertusschen zijn er verschillende anti-Greshoff-stukjes verschenen, o.a. van Herreman, die nogal erge beschuldigingen uit aan Jan's adres. Het was nog geen halve dag verschenen of per expresse krijgt Herreman Jan's laatste bundel gedichten met een vriendschappelijke opdracht op rijm. Tegen ons zegt hij: ik snap er niets van, het moet er toch raar uitzien in het hoofd van die Vlamingen. Later: ze zit vol met insinuaties. Waarom is hij er dan zoo op gesteld ze te doen weten dat hij het heusch niet kwalijk neemt, dat hij zijn fouten heeft maar toch niet zoo kwaad is als kameraad?
Aan de andere kant gaat hij door overal, waar hij meent niet gecontroleerd te worden, te vertellen dat de Vlamingen allemaal boeren zijn, die niets te beteekenen hebben, behalve Elsschot en Van Nijlen. Ik zou er om lachen hoe je Jan's spoor overal kunt volgen aan dergelijke paatjes, die altijd met dezelfde voorbeelden gestaafd worden, als het niet zoo gemeen was dat hij het doet tegenover menschen, die heelemaal niet in staat zijn zelf een oordeel te vormen over de werkelijke stand van zaken. In het bijzonder verkondigt Jan dan ook altijd dat het werk van Maurice niets waard is. Als hij geen orgaan heeft voor de verdiensten ervan, laat hij dan ook niet tegenover de menschen, die het wel kunnen controleeren, zeggen dat Maurice onmiskenbare talenten heeft en weet ik wat. Zijn rancuneuse houding tegenover Maurice is heel goed te verklaren. Die dateert van het geschil indertijd over de Van de Woestijne-Genootschap-kwestie, waarbij Jan zich ook allesbehalve heldhaftig gedragen heeft. Sindsdien is er van ‘kameraadschap’ waarop hij nu nog beroep doet, geen sprake meer. Maurice spreekt geen kwaad van Jan, Jan altijd van Maurice. Achter zijn rug tenminste. Hier in België weet men te veel van Jan's geheime gangen, daarom moet België te vriend gehouden worden zoodat bijvoorbeeld in Holland niemand meer zal luisteren naar Vlaanderen, dan zooals het door Jan's mond vervalscht wordt.
De Hoogdagen zijn natuurlijk een welkome aanleiding om weer te triomfeeren: zie je wel wat een zelfoverschatting, wat een idioten om buitenlandsche schrijvers te gaan uitnoodigen om hier in dit tweederangs provinciale Vlaanderen te komen kijken naar hun meesterwerken. Ik zou er ook meer voor gevoeld hebben als ze het wat kleiner opgezet hadden, maar laten we eerst eens afwachten wat er van terecht komt. In ieder geval vind [x] het niet erg ‘kameraadschappelijk’ er achter hun rug stemming tegen te maken. Die buitenlanders zijn overigens voor het meerendeel vertalers van Vlaamsche literatuur, dus menschen, die zich eenigszins voor Vlaanderen interesseeren.
Ik ben ook begonnen met Jan te vertrouwen maar ik heb ondervonden dat hij van de toedracht van een geschil alleen dat vertelt wat zijn figuur niet schaadt. Misschien ter goeder trouw maar dan is zijn ijdelheid al erg ingekankerd. Hij bereikt door zijn overdrijving trouwens het tegenovergestelde van wat hij wil bereiken. Ik heb de afstand tusschen ons en de Vlamingen altijd gevoeld maar tengevolge van Jan's lastercampagne sta ik in eens aan hun kant als het gaat om menschelijke waardigheid of moreele moed.
Je hoeft me dus niet te overtuigen dat hier in Vlaanderen veel tweede- of nog lagere rangs is. Wel dat daartegenover niets beters staat. Niet dat de critieken van Gijsen, Roelants, Toussaint niets anders zijn dan mutueele adoratie. Niet dat er hier overschat wordt, vooral waar het jongeren betreft die geen naam hebben. Wel dat er tegenover die overschatting in Vlaanderen zelf geen correctieven bestaan en dat er in andere landen niet evenzeer overschat wordt.
Het spijt me dat ik mijn ergernis moet luchten met feiten, die ik vertrouwelijk heb gehoord maar zonder dat zou mijn ergernis waarschijnlijk ook niet bestaan. Ik zal je misschien niet overtuigd hebben maar ik heb in ieder geval geprobeerd wat evenwicht in je inlichtingen over Vlaanderen te brengen, die te veel Grehoviaans georiënteerd zijn.
Het is jammer dat je het ook niet met je geweten overeen kunt brengen de Hoogdagen te komen bekijken en je een paar dagen te amuseeren met de Vlamingen, zelfs al zouden het ‘ondermenschen’ zijn.
Met hartelijke groeten van huis tot huis.
Truida
Zoals je aan de datum hierboven kunt zien is deze brief ook weer blijven liggen. Hieraan is schuld mijn van ouds bekende halfslachtigheid, die zich weer laat verteederen door Jan's sympathieke kanten en sommige van zijn gedichten.
Dat ik hem nu toch stuur is omdat ik bij jou ook een gebrekkig inzicht voel in de Vlaamsche kwestie. Er zijn maar weinig Vlamingen waarvoor ik op de bres zou springen, maar ook weinig Hollanders. Maar wat die weinigen betreft geloof ik dat je te veel afstuit op de taalgebreken, die ons soms belachelijk voorkomen. De oorzaken hiervan, de mindere intellectueele training hebben ook hun goede zijde. Zij hebben minder vooroordeelen. Zij beleven alles veel intenser, maar uit de boeken van Maurice b.V. kon je toch weten dat dit niet (bij de enkele, waarover ik het heb) een dom pallieteriaansch vitalisme is, maar een vitalisme dat gepaard gaat met de noodige (zelf)ironie en een sterk bewustzijn van de betrekkelijkheid der dingen en een veel juister begrip van verhoudingen dan bij de meeste Nederlanders te vinden is.
Ik zie Jan tegenwoordig haast nooit meer anders zou ik hem deze dingen ook zelf zeggen. Mijn vorige brief aan Jan heb ik hem laten lezen, deze niet aangezien het mij niet noodig lijkt dat hij weet dat ik op de hoogte ben van zijn bifrontiaansche demarches.
Hij denkt dat het er om gaat dat hij niet mag zeggen wat hij denkt. Ik zou hem willen zeggen: Als je tegen iemand die geen Nederlandsch kent en je oordeel vraagt over Maurice Roelants, niet anders weet te zeggen dan het is een sous-Mauriac, die slecht Nederlandsch schrijft, dan is dat stom van je want Maurice heeft genoeg eigens om over te praten. Bovendien als je over invloeden wilt praten, dan is Mauriac slecht gekozen. Maar over domheid kun je iemand geen verwijt maken. Wat ik hem verwijt is dat hij niet voor die meening uitkomt tegenover menschen die het kunnen controleeren. Waaruit ik opmaak dat hij niet zoo dom is en wel beter weet.
Truida
Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam