Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 27 februari 1933
Rotterdam, 27 Febr. '33
Beste Eddy
Het wordt hoe langer hoe moeilijker, over die quaestie van de Forum-redactie heen en weer te schrijven, omdat ik voortdurend voel, dat er in het geschrijf iets verloren gaat. Daarom: laten we, of het nu 11-12 Maart of een week later gebeurt (deze datum komt mij het best uit), de Zaterdag voorafgaande aan de vergadering besteden voor een gesprek onder vier oogen over dit thema. Ik kan eenvoudig geen nieuwe argumenten meer bedenken, hoewel ik je standpunt niet deel; maar eigenlijk is de verzekering, dat onze vriendschap er geheel buitenstaat, mij voorloopig al voldoende. Bij mij is dat ook zoo; als ik ‘formeel’ Bouws in sommige opzichten gelijk geef, is dat een verraad, waarvan ik je dan ook dadelijk in kennis heb gesteld. ‘Formeel’ komt hier neer op: Bouws en ik hebben één toevallig snijpunt, de panopticumquaestie, waarin hij uit fatsoensoverwegingen (dat denk ik tenminste) en ik uit de nu uit den treure uiteengezette overwegingen practisch op hetzelfde uitkomen. Verder zal ik er niet aan denken, hem in bescherming te nemen; dat hij ‘van goeden wille is’, wordt langzamerhand wel wat al te bekend. Hij is secretaris, met daarbij nog een soms welingelichte opinie over enkele zaken, maar meer niet; wij zijn het in dat opzicht geheel eens. Onderwijl moet ik met hem samenwerken, wat mij, door mijn meerdere routine in het hypocriet spelen tegenover onverschilligen, beter afgaat dan jou. In zooverre behoort hij bij mijn 25 collega's. Ik heb er geen behoefte aan hem ‘de waarheid’ te zeggen, jij ook niet trouwens. Toch is er duidelijk verschil in onze wijze van reageeren op zoo iemand, precies als bij het reageeren op spectatoren en van Heugtens. Voor mij is er b.v. een onoplosbare tegenspraak in je volkomen afkeer van alle litteraire gedoe (die ik deel) en de neiging om toch telkens weer op die walgelijk-litteraire foetera in te gaan. Ik zweer je, dat ik kots van de litteratuur en op een spectator met geen syllabe meer zal reageeren, voor welk publiek ook. Als die idioten het nu nog niet weten, moeten ze maar in onwetendheid sterven. De positie van Forum is nu bekend genoeg, en dus mogen de heeren ons naar onze ‘daden’ beoordelen, vind ik. (Misschien zal bijgaand, uit Propria Cures geknipt stukje, je in dit verband pleizier doen). - Hetzelfde verschil met de ‘contrôle’ onderling. Ik ben er ook tegen, maar bij mijn weten is er ook nog nooit contrôle voorgekomen! Maar jij hebt altijd zoo verbitterd-persoonlijk gereageerd op onderling overleg, dat je aan een verliezen zelfs bij overleg de beteekenis van een nederlaag hebt toegekend. Mijn persoonlijke critiek op het Heeroma-stukje heb je zelfs instinctief in een contròlegebaar omgezet! Goed, als je dus wilt, vind ik contrôle in een algemeene staart als Panopticum ook al weer niet verkeerd; contrôle op elkanders stukken verder zou ik zelf niet afwijzen, als er maar niet gestemd wordt. Ons verschil ligt hier weer tusschen overleg en geen overleg. De consequentie van een redacteursbaantje is m.i. overleg op bepaalde punten; ik zie daarin ook niets vernederends, dat zich zou onderscheiden van de ontelbare andere overleggerijen, die in alle zakelijke verhoudingen noodig zijn. Ik zal dit wel anders zien dan jij, omdat ik iedere dag in die coulante hypocrietensfeer eenige uren moet doorbrengen, en daarom zelfs een redactievergadering met Maurice en Bouws nog een oord vind, waar men relatief nogal ronduit kan spreken. Ook al hecht ik er geen enkele ‘vriendschappelijke’ waarde aan. Maar als ik volkomen ‘eerlijk’ ben, moet ik het nu ook zoo zien, dat jij, die nooit die coulante hypocrietensfeer hebt hoeven te slikken en nu voor het eerst door notarissen en ander tuig met zulke lolletjes kennismaakt, zelfs in een redactie niets anders dan een stel onmogelijken moet kunnen ontdekken. Iedere schijn van opzettelijke hypocrisie is jou vreemd, veel meer dan mij; en daarom kan ik jouw meening over Bouws volkomen aanvaarden en toch met dien man omgaan. Ons eerste intieme gesprek zal over de waarde van de hypocrisie moeten gaan. Want de hemel bewaarme, als je 26 uur in de week ex professione hypocriet moet spelen (in een zekere graad) tegenover jongens, tegen wie je liefst zou zeggen: ‘Alles en alles is kul, en leer dat in de eerste plaats!’, dan begin je anders over de hypocrieten te denken. Vandaag 6 uur: gekletst over Napoleon, over onderwerp en gezegde, over Hottentotten, de Camera Obscura en nog heel wat meer, terwijl alles me ronduit voorkwam als hopelooze bijzaak, als kul en nogeens kul! Daarna is zelfs een telefoontje van Bouws een weldaad! Je gelooft het misschien niet, het is zoo. Ik heb vandaag o.a. gezegd, dat de 3e coalitieoorlog zeer belangrijk was, en dat het van gewicht was, dat men hoofd - en bijzinnen goed leerde onderscheiden. Kul en nog eens kul! En vanavond waarschijnlijk te slaperig om te kunnen schrijven aan de eenige hoofdzaak, n.l. die lui het tegendeel te vertellen! Na zoo'n dag kan geen publiek me meer iets schelen. En tot mijn 65e jaar zal ik die kul hier verkoopen, jawel, altijd met dezelfde humor en het bijzakelijke gezicht. Enfin, het staat me niet altijd zoo tegen. Laat ik er het beste van hopen. Neem deze brief maar als een neergekletste reactie op een Maandag. En laten we op die redactievergadering (als Maurice en Bouws erbij zijn) alleen maar ‘punten’ behandelen.
Hierbij ook nog een stuk van Marsman, kersversch gearriveerd. Ik ben er voor (April), vind het donquichotterie, maar aardig om op te nemen, als uiting. Een kleine neiging om martelaar te zijn lijkt me niet te ontbreken overigens. Stuur het omgaand aan Bouws terug, met je opinie, wil je? - En de mooie brief van Last moet je maar (bij gelegenheid) aan mij terugsturen, ik wilde hem nog aan Ant laten lezen; Marsman sloot die in.
Dit is dus, met het stuk van Bob, een heel pak. Lees mijn brief met reserve, ik voel me gedeprimeerd door de ‘kul’, en sterk me aan de gedachte aan een vacantie mogelijk ergens met jullie en Ant, in Bellevue, in Bretagne?
Veel hartelijks voor jullie beiden van
je Menno
Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag