E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Parijs, [6 juli 1934]

Parijs, 6 Juli.

Beste Menno,

Vanmorgen kwamen Theun en Kuyle, door jou en Hein verzonden, broederlijk vereend binnen. Wat een prettige lectuur ligt er nu weer voor me! Toch veel dank. Je aanteekeningen zullen me de taak tenminste wel verlichten. Wat schrijft die Theun toch maar dikke boeken!!!

Als ik Stendhal vandaag afkrijg - wat de hemel geve - dan verstuur ik je die 3 deeltjes nog vanavond. Anders morgen. Ik blijf suf, slaap allerberoerdst, voel me eigenlijk alleen nog maar fit om wat in de buitenlucht rond te hangen. Ik lees eindelijk Die Geächteten, in de hoop het deze keer uit te krijgen! Où sont les lectures d'antan?

Ingesloten een bespreking van Kuyle door Coenen. Als je misschien nog op het bewijs wachtte hoe'n Jan Lubbes die Coenen ook altijd was, hier heb je het. Dit klopt volmaakt en geeft me tot brakens toe gelijk. Ik vraag mij steeds meer af of die kerels niet gelijk hebben, zij ook, van hun standpunt, en of wij werkelijk niet beter deden met uit Lubbes-land te trekken of in Lubbes-land te zwijgen.

Jij vroeg je dat de vorige week af!... Toch zullen we wschl. nog wel wat doorgaan. - Maar ik gaf er toch wat voor als ik weten kon waar wij over 10 jaar zijn en wat we dan doen, op een moment waarop wij misschien werkelijk ‘rijk-aan-talent’ zijn: ik 45, jij 43. Het zou me van ons tegenvallen als wij ons door Jan Lubbes lieten begraven. En toch, soms kàn je er niet tegen op.

Je

E.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie