E du Perron
aan
Menno ter Braak
Parijs, [19 december 1935]
Parijs, Donderdagmorgen.
Beste Menno,
Daarnet je brief met bijlage (hierbij terug.) - Het is inderdaad een wat vervelend, maar eigenlijk nog meer een mal geval. De gretigheid waarmee zij dit boek ‘geschickt’ wil hebben, zegt veel. Stuur het haar dus vooral toe. Schuif daarna - als ze je erover schrijft - alle schuld op mij; zeg dat ik er absoluut een eigen kijk op na houd en dat jij Wijdenes bovendien niet heelemaal bent. Je hebt mij nooit iets verteld, en wat ik over die salarishistorie geschreven heb, is puur een deductie van mij geweest, want in dien tijd zat je inderdaad erg krap, wat ik van dichterbij dan nu heb meegemaakt omdat ik toen vaak in Holland kwam. Natuurlijk weet ik wèl uit een verhaal van je (toen je met haar ‘verloofd’ was) hoe je haar hebt leeren kennen; kortom, alles wat gemeen is in dit chapiter komt van mij. Je kunt haar zelfs zeggen dat, als je het mij zoo verteld had, ik het wschl. niet zóó genoteerd zou hebben. Weet ze dat Dr. Dumay bestaat? of kent ze het? In dat geval kan je zeggen dat ik jou altijd van een zeker romantisme beschuldigd heb, en dat ik, met de enkele gegevens die ik had en die ik uit Dumay halen kon, mijn eigen versie heb opgesteld: mijn deducties altijd weer. Als ze dan kwaad wordt, moet ze zich maar tot mij wenden.
Het is, hoe dan ook, een onaangenaam geval voor je, en het wordt er zeker een voor haar. Maar tenslotte hoef jij je dit niet aan te trekken, want er zijn 2 gemeene lieden in de historie: de 1e ben ik, die het verhaaltje schreef, de 2e is Van Uytvanck. - Maar ik zie niet in hoe je ontsnappen kunt aan het opzenden van dat boek; alleen zie ik volstrekt niet in dat het in 2 exemplaren moet, als ze een vriendin heeft die het ook hebben wil, moet die het maar koopen of van haar leenen. Deze begeerigheid naar 2 ex. maakt de zaak voor mij verdacht.
Ten 1e is daar die ‘kluge’ heer, 2e is daar Van Uytvanck. Ik acht V. Uytv. geen haar te goed voor een spionnenrol, onder ons gezegd; ik vind hem er zelfs geknipt voor. En in ieder geval: gegeven het schoftentuig waarmee je in dat land te maken hebt: schrijf haar ronduit hoe je politieke gevoelens zijn, en zeg er dus bij dat je walgt van het idee zelfs om een voet te zetten in nazi-Duitschland [dit omdat ze je vraagt die lectuur zelf te brengen, of is dat meer omdat ze hoopt dat je ook ongelukkig getrouwd bent?]. Je vraagt me wat ik zou doen; dàt. Ik zou haar verder ook vragen of zij aan politiek doet, en of die belangstelling van haar voor mijn, d.w.z. jouw (ik ben erg in mijn rol!), politische artikelen van haar zelf komt, van den ‘klugen’ Herr of van Van Uytvanck. Want als je maar even de mogelijkheid au sérieux neemt dat V.U. een spion zou kunnen zijn, dan volgt daar heel gemakkelijk uit dat ze dit meisje tegen jou willen opzetten om via haar politieke argumenten tegen je te verzamelen. Het gekke is alleen dat die er niet zijn, dat ieder duitsch controlebureau kan lezen wat je schrijft in de krant. Ik zeg dan ook niet dat dit waar is; ik denk integendeel veel meer aan het duitsche verlengstuk van De Kring; maar àls er voorzichtig gedaan moet worden, dan zou ik hier alleen loslaten wat ik wilde. (Jij denkt er misschien anders over dan ik.) [Ik bedoel: jij vindt het misschien niet noodig dat ze daar weten dat je kotst van hun regiem?]
En kortom: wat zou ik doen in jouw plaats? Haar omgaand dat boek zenden, in één exemplaar, plus een ex. van Else Böhler, met een brief erbij dat het twee zeer mooie boeken zijn! Vervolgens zou ik haar zeggen dat ik alleen te hooi en te gras een politiek artikel schrijf. Daartoe alleen gedwongen sinds de nazi-zwijnerij. Daarna zou ik over allerlei andere dingen praten, van het vriendelijkste soort. Maar ik zou misschien niet nalaten ironisch te informeeren of de heer Van Uytvanck - die mijn vriend niet is, nooit was, maar nu zeker niet, sinds zijn bekeering tot het nazisme - haar misschien ook gezegd heeft op welke pagina te beginnen in Dúperon.
Dit alles niet vijandig, integendeel, ik zou heel vriendelijk tegen haar zijn. Maar ik zou geen lust hebben voor een boerelul door te gaan in de oogen van den meneer of de meneeren die haar hebben ‘geïnstrueerd’. (Die twee exx. die zoo overhaast gevraagd worden, vind ik werkelijk héél gek.)
Tenslotte wordt het: afwachten wat en hoe zij schrijft. Als het zaakje nog bij mij belandt wordt het makkelijker voor jou; maar ik begrijp dat het je bedoeling is haar zoo min mogelijk te kwetsen. Ik ben dit trouwens geheel met je eens.
Bep meent dat er over ‘Ilse’ niets kwetsenders staat dan in het slothoofdstuk van Dumay. Ik vrees van wel, door hààr bril bekeken. Daar is: het idee dat ze ‘Frau Doctor’ zou worden (dat heb ik zelf verzonnen); dat haar moeder je vraagt of je geen ‘Ehrenmann’ bent (dat ook); de treurige en zielige komedie (dat heb ik uit Dumay); het opzenden van je halve salaris (dat heb ik ‘gededuceerd’); je ontmoeting met haar en dat ze haar baantje al opgegeven had (dat heb je me inderdaad verteld). [En après tout, laat de nadruk erop vallen dat Wijdenes een roman-personage is en blijft, ondanks alle geklets daarover in Holland en van Van Uytvanck! Natuurlijk op jou geïnspireerd - dat is onmiskenbaar - maar met allerlei verschillen en tot in gesprekken die jij nooit gehouden hebt, zelfs niet met Ducroo-Dúperon]. Als het gewoon bij de onaangenaamheid van mijn schrijverij blijft, dan wordt het een storm in een glas water, dunkt me, waarin ik de gemeene man ben; een rol die ik niet alleen met alle bereidvaardigheid op me wil nemen, maar die ik in het gegeven geval verdien. Het is nog altijd minder erg dat jij mij in vertrouwen die historie verteld zou hebben, dan om die historie in een boek te zetten! - Maar tenslotte, als het zoover komt dat zij een klacht wil indienen of mij per brief uitmaken voor al wat leelijk is, dan is dat een kwestie die mij weer betreft, en die ik dan ook alweer heb verdiend.
Het spijt mij erg dat ik deze rothistorie over jou gehaald heb, en het spijt mij zelfs dat ik haar nu kwets, al vind ik haar meer zielig dan sympathiek. Maar de Kring-heer Van Uytvanck heeft hierna iets van me te goed; ik hoop dat hij vandaag of morgen eens bij mij spionneeren komt.
In géén geval uit verkeerde trots toegeven dàt je mij die dingen hebt verteld. Als het alleen een zaak was tusschen jou en haar, of jou, haar en mij, dan zou dat nog gaan, - maar het zou te stom zijn om de minste vat te geven aan mogelijke nazi-advocaten [In België heeft een heer een klacht ingediend omdat hij zich doorloopend herkend had in een romanpersonage dat le Grand Imbécile genoemd werd. Toen hij voldoende had aangetoond dat het niemand anders dan hij kòn zijn, heeft hij het proces gewonnen ook!], met kluge Herren en Van Uytvancks op den achtergrond.
Schrijf mij even wat je doet, en houd me op de hoogte.
Hier komt Bep:
[E.d.P-.d.R.:] Never mind voor dat filmstukje; zooiets is zóó gezapig onder de Murat'sche café-crême geschreven dat ik de verloren moeite zelfs niet betreuren mag. Ik snel ter andere films, heb trouwens graag zulke opdrachtjes, die de gemakkelijkste copie zijn, maar weet nooit precies wat ik in het voorbarige Holland over onze oude filmkost kwijt kan. Dank voor je moeite om de helft nog te plaatsen. Zoo heb ik er dan toch nog het aperitief uit waarmee ik mij erna - hoognoodig - verkwikte. Een theaterbrief staat je ook te wachten.
Ik geloof zeker dat v. U. spion is (zal het niemand zeggen). De Else-Böhlersfeer van dit heele geval! Veel groeten aan Ant, Bep Dŭperon (mit U-laut)
Je hoeft me die Vrouw Jacob niet speciaal te sturen
[E.d.P.:] P.S. - Ik schrijf gelijk hiermee aan Querido dat hij je een ex. L.v.H. zendt; het is niet meer dan billijk dat het ditmaal van mij komt. Ik heb je brief overgelezen, maar het lijkt mij onmogelijk om dat boek niet te zenden, hoe dan ook.
Hartelijke groeten en een hand van je
E.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag