Menno ter Braak
aan
E. du Perron (niet verzonden brief)

Buochs, 1 augustus 1937

Buochs, 1 Aug. '37

Beste Eddy

Op je dossier aan Jan Greshoff ben ook ik je nog een antwoord schuldig... na twee vorige brieven, waarin ik waarschijnlijk een te ‘lichten’ toon aansloeg; want ik merk nu, dat de feiten Saks en Schilt zich zoo diep bij je ingevreten hebben, dat er van ‘bijleggen’ en ‘verzoenen’ (waarnaar Jan nog steeds schijnt te willen streven) geen sprake meer kan zijn. Jan schijnt je verder te hebben willen overtuigen, dat wij altijd nog dezelfde menschen zijn en niets veranderd, wat de onmaatschappelijkheid betreft. Ik zal me dus dergelijke overredingsargumenten kunnen sparen; het was trouwens meer zijn bedoeling, je nieuw materiaal te verstrekken over de pogingen, die wij in het werk stellen (sedert 7 maanden), om toch nog bij de Mij. der Ned. Letterkunde een zetel te krijgen enz. enz. Wij hebben immers ‘de grootheid van Holland tegen je opgericht’, jawel. De man, die met ‘halfgod Nietzsche’ coquetteert, en te beroerd is om in de élite-ideeën van E. du Perron te gelooven, toont nu eindelijk zijn ware aangezicht (filius diaboli sive Antichristi Batavorum); het is de ‘maatschappelijke, althans maatschappelijk angehauchte letterkundige Ter Braak’, die maar wat litteratuur maakt over élite's, waarvan hij profiteert, zonder erin te gelooven. Deze constructie bepaalt je heele polemiek over het geval Saks; als het niet een vriend was, aan wiens waarde men ondanks alles gelooft, zou ik een hartig ‘je m'en fiche’ afdoende achten voor dergelijke insinuaties.

Je schreef bij den brief van Bep ergens, dat je 2½ maal zooveel rancune hebt als een fascist. Schreef je het uit de grap? Ik weet het niet, maar de wijze, waarop je dat geval Saks behandelt, lijkt mij typeerend voor een rancune, die materiaal zoekt om zich geloofwaardig te maken. Het gemak, waarmee je aanneemt, dat de heeren Greshoff en Ter Braak zich in 7 maanden tijds tot gezeten letterkundigen hebben bekeerd, is zoo manifest, dat het tijdverspillen lijkt over het gelijk of ongelijk in de Saks-affaire nog langer te discussieeren. Je bent kennelijk niet meer op mijn ongelijk gesteld, zelfs als ik het op een enkel punt zou willen bekennen (zooals ik het je direct bekende na mijn zorgelooze behandeling van den brief over D.D.); het zou je berooven van de voor jou zoo vleiende zekerheid, dat de ‘letterkundigen’ hun onafhankelijkheid hebben prijsgegeven, om ‘de grootheid van Holland tegen je op te richten’, zooals Busken Huet en Potgieter het deden tegenover Multatuli. Misschien mag ik in deze analogie Busken Huet zijn, en Jan Potgieter?

Je hebt destijds mijn hoofdstuk over den humor en het genie zoo geïnterpreteerd, als zou ik den notaris aan den top der hiërarchie hebben opgesteld. Dat misverstand was eerlijk, al heb ik nooit begrepen, waarom je het zoo met alle geweld misverstond. Maar wat ik nu over de élite schrijf wensch je niet meer te aanvaarden als mijn waarheid, waarvoor ik kan instaan; je maakt het verdacht als ‘Spielerei’, als gesol met Nietzsche en litterair divertissement, omdat je er een grotesken uitleg aan wenscht te geven. Ik verzeker je, dat ik het insinueerende karakter van je bewoordingen heb gevoeld en er voortaan rekening mee zal houden, dat iemand, wiens hoogste waarde de vriendschap is, desondanks niet aarzelt onmiddellijk de corruptie en karakterloosheid van zijn vrienden aan te nemen.

Ik weet niet, wie of wat je rancune geldt. [Waarschijnlijk een x, of ‘het leven’; in ieder geval niet mij, of Jan, of een persoon, daarvan ben ik zeker.] Ook houd ik, zooals je uit de Christenen gebleken kan zijn, de rancune niet voor een onvruchtbaar element, omdat iedere cultuurmanifestatie met rancune samenhangt. Maar de consequentie van een rancune, die zichzelf zoet houdt met een élite-conceptie, om tegelijk de anders gerichte conceptie van een vriend als uitvloeisel van hollandsche compromiszucht en lamlendigheid in verdenking te brengen, is de absolute ‘Selbstgefälligkeit’ van den man, die buiten zichzelf geen eerlijke waardeeringen meer erkent. Consequent is het in zooverre inderdaad, dat je je uit Gr.-Nederl. terugtrekt, omdat het geen Forum is; consequenter nog zou het zijn, als je überhaupt niet meer toegaf aan die verdoemde neiging om de taal te gebruiken; een instrument, waarvan je van te voren weet, dat het door het compromis der honderdduizenden is gevormd en dus besmet, en je blootstelt aan de vernedering, door honderdduizenden idioten en buffels te worden gelezen en misverstaan. Aanvaard geen betrekking, want je zult iederen dag met de gezeten lieden te doen hebben, die heel Holland voor je oprichten, zooals je vrienden het deden. Wees werkelijk consequent, als élite-mensch... en ik geef je het volste recht, om mij te verachten als den ‘verrader’, die de Saksen beschermt.

Je ziet, hoever het misverstand nu is voortgeschreden. Ik opperde in een vorigen brief een verschil tusschen ‘indisch’ en ‘achterhoeksch’ non-conformisme; jij stelt er het verschil tusschen nonconformisme en conformisme tegenover. Het is inderdaad eenvoudiger. Het maakt het mij onmogelijk in dit stadium verder over een zekeren heer Saks en een zekeren heer Schilt meeningen uit te wisselen.

Ondanks alles zoo hartelijk mogelijk

je

M.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie