Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 19 augustus 1937

Den Haag, 19 Aug. '37

 

Beste Jan

Ik zit weer in het bedrijf, na een geanimeerden autotocht door Frankrijk en Luxemburg terug. Het nieuwste is hier, dat Schilt met vacantie is, Polak Daniëls, zijn plaatsvervanger, overspannen, en dus... De Lang in grooten vorm hoofdredacteur!! Hij troont achter het bureel van Schilt en zwelt van heerlijkheid.

Het spijt me, dat ik niet deelen kan in je vreugde over den laatsten brief van Eddy (dewelke hierbij retour). Ik sluit, voor jou ter lezing, ook in den niet verzonden brief, dien ik aan Eddy had geschreven; ik zal hem ook niet verzenden, maar de juistheid van mijn hypothese lijkt mij door deze laatste ‘edele’ reactie van hem akelig bevestigd. Hij is wel zoo goed, je al je dommigheden en gemeenheden te vergeven, als je (nieuw ultimatum) hem dat boek van Saks ter recensie stuurt. Anders zweert hij je, blijf je de gemeene palurk, waarvoor hij je gehouden heeft. Een fraaie manier van vriendschap betuigen! Ik noem het eerder de chantage door de vriendschap, en ik zou me niet vernederen door dit ultimatum aan te nemen. De zelfgenoegzaamheid van den elitemensch, waarop ik hier wordt getracteerd, de onfeilbaarheid van den eenzamen Grooten Onafhankelijke, die door zijn vrienden wordt voorgejokt en hen bij de gratie Gods toch nog wil terugnemen in zijn stralende regionen: ik spuug ervan, momenteel. Deze heele uiteenzetting van het geval met de correspondentiekaart is een belachelijke verdraaiing van de werkelijkheid (althans van wat ik zoo noem); die werkelijkheid is, dat Eddy zich vergist heeft 1o door op eigen houtje een kaart te vragen, 2o door mij daarover onjuist in te lichten, 3o dat ik hem tegenover Schilt wilde sauveeren om onaangenaamheden bij zijn medewerking te voorkomen. Daaruit heeft hij nu dit drama gedistilleerd, en hij stelt er met een waarlijk ontroerende zielenadel zijn eigen opoffering tegenover. Ik zeg je nogmaals, ik vind het te beroerd om er aan te denken. Voorloopig zal ik Eddy niet meer schrijven, dat is het eenige, wat er op zit. Een gesprek, dat waarschijnlijk alles zou ophelderen en dat mij veroorloven zou de harde dingen aan zijn adres te zeggen, die ik op dien afstand niet schrijven wil, omdat hij ze toch verkeerd uitlegt, is onmogelijk, dus: ik zwijg voorloopig. Hij mag dan in zijn edele rol gelukkig zijn, van mij zal hij geen last meer hebben; en op voorwaarde in genade te worden aangenomen, ik pas ervoor. Wij mogen aan Z.Ed. geen enkele, zelfs niet de bescheidenste voorwaarde stellen; hij heeft het recht (of de aanmatiging) jou (subs. mij) met de vernederendste conditie tot de orde te roepen! Het is fraai. Ik ben benieuwd naar je reactie op dezen brief.

Als je gevoel of je trots er zich niet tegen verzet, kan ik het voor Gr. Ned. alleen maar een geluk noemen, als je hem die boekbespreking toevertrouwt. Mijn trots komt hier zoozeer in verzet, dat zelfs het belang van het beste tijdschrift mij dat niet zou veroorloven.

Ik zal, zoodra het gif van dit geval in mij is bestorven, trachten voor Gr. Ned. te schrijven. Alain inspireert mij helaas niet. De boekjes van Rougemont zal ik koopen.

Tot nader en beter. Je weet niet, wat voor smaak ik in den mond heb van deze strontbehandeling, die Eddy zijn vrienden laat ondergaan.

Veel hartelijks, ook van Ant (die zeer heeft genoten en bruin gebrand is) en voor Aty, geheel je

Menno

 

Zend mij den niet-verzonden brief aan E. s.v.p. terug!

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie