Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 1 oktober 1937

Den Haag, 1 Oct. '37

 

Beste Jan

In de eerste plaats veel dank voor de Cahiers du Sud en de Boeken van Denis de Rougemont, waarover ik me stellig te zijner tijd zal ontlasten. Ik heb er alleen nog maar in geneusd, zijnde deze week erg druk met andere dingen, maar het komt. Het stukje van Closset is sympathiek en welwillend, maar nu niet bepaald erg intelligent!

Natuurlijk wil ik met liefde voor het Holl. Weekbl. een artikeltje maken over de tooneelcritiek. Zoodra ik even een vrij oogenblik heb, zal ik het schrijven. V.d. Veen verdient inderdaad steun, want ik vind het juist bijzonder aardig van hem, dat hij wat hij doet, goed doet, onverschillig wat. De pretentieuze luiheid van het varangisme ontbreekt hem gelukkig. Zie je V.V. overigens nog wel eens?

In het geschil Roelants - Greshoff sta ik, wat de zaak betreft, geheel aan jouw kant; maar ik moet erkennen, dat hij zich handig weert door van een paar zwakheden in jouw betoog gebruik te maken. Je zou hem die troeven uit de hand hebben kunnen slaan door eventjes toe te geven, dat je je inzake Rilke en Alain Fournier vergist had en dat Maurice die vergelijking wel had gemaakt. Nu zegt hij, van zijn standpunt terecht, dat je daar overheen loopt. Maar wat de kern van de zaak betreft, is hij geheel mis, omdat hij geheel deel is geworden van het provinciale blok der Vlaamsche letteren. - Van deze letteren nog iets. Ik ontving een speciale invitatie voor de ‘Hoogdagen’, met reis- en verblijfkosten vrij, als redacteur van Het Vad. Nu voel ik voor het Vlaamsche banketteeren geen zier, maar zou wel drie dagen (13 t/m 15 Nov.) een beetje in Brussel willen rondhangen, met jou vooral, zonder dat het van mijn vacantie afgaat of me ruïneert. Maar in dat geval zou ik er natuurlijk persoonlijke indrukken over moeten geven in de krant. Wat doe jij, als individu en als correspondent? Licht mij hierover omgaand even voor, want ik wacht zoolang de zaak met Schilt te bespreken.

Gisteren ben ik aan ‘Het Vijfde Zegel’ begonnen. Wat een imponeerend formaat! Ik ben nog niet ver, en dus kan ik nog geen oordeel geven. Je uitroep: ‘wie kan dat in Nederland’ accepteer ik al op grond van het gelezene, zou ik trouwens vooraf al geaccepteerd hebben; maar ik voel iets tegenstribbelends in dit boek, iets te uitvoerigs en geleerds en scholastisch, dat ik op de eerste 50 pagina's nog niet heb overwonnen. Het Voorspel is heel goed, maar dan komt een stuk, dat mij te traag en uitvoerig is. Enfin, ik ben toch wel geboeid, maar niet op de manier van ‘Meneer Visser’.

De brief van Eddy is erg aardig. Hij moet inmiddels mijn brief al hebben, zoodat de ‘ar-gemoedheid’ vervallen kan. Maar hoe ter wereld is het mogelijk, dat deze zelfde man ons twee maanden geleden voor alles wat leelijk was uitmaakte? Gelukkig ben ik de details al weer voor 3/4 vergeten.

Veel hart. groeten, met je huisvrouw en van de mijne,

je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie