J. Greshoff
aan
Menno ter Braak
Schaerbeek,19 oktober 1937
Beste Menno,
Hierbij de brieven van Eddy terug. Ze zijn natuurlijk een verademing na de Saks-Schilt-correspondentie; maar (en ik neem mezelf dat geducht kwalijk) ze zijn me niet symphatiek. Dat eeuwige gekanker op letterlijk iedereen, de onafgebroken zelfverheerlijking, dat daverende: heer, ik dank u, dat ik niet ben gelijk dezen; staat mij vooral op den duur tegen. We weten ook wel dat er een verschil bestaat tusschen ons en de prollen, maar heb jij de behoefte om dat 10 × per dag luidkeels te formuleeren? En bovendien vraag ik mij heel dikwijls af of dat verschil niet voor een groot deel alléén in onze verbeelding (of liever: inbeelding) bestaat? Ik kan het niet helpen en dat doet niets aan mijn genegenheid voor Eddy af, maar ik kan niet tegen zijn on[derf?]baar enthousiasme[?] voor zichzelf, dat in zijn even on[derf]bare afkeer voor anderen opgesloten zit.
Adriaan is terug. Ik ben eigenlijk nooit boos, doch nu heeft ZEd. een schrobbeering gehad, welke zeer zeker heilzaam zal zijn. Deze zaak is daarmee afgedaan, vergeten en vergeven.
Voor Luther maak ik natuurlijk plaats, al moest ik er Ikaros voor uitstellen.
Simon heeft het 5 zegel aan een Tsjechische uitgever verkocht om te vertalen in het Duitsch. Zeer mooi: 300 pop. Zijn nieuwe roman (nà S' Sebastian, die gezet staat) is voor ruim 1/3 persklaar. Ik moet voor het weekblad over het 5e zegel schrijven. Vervelend, dat het altijd zoo erg ‘causerie’ moet blijven; want de lezers van Het Vaderland zijn doorgewinterde lettrés bij die in het Holl. Weekblad vergeleken!!
Zondag had ik bezoek van een leeraar uit Brugge Jan Schepens, die een essay over me maakt. Wat ik er van las: zeer goed in het litt. historische overzichts-genre. En, goddank, zonder exclamaties en groote woorden.
Met heel veel goeds v.h.t. h.
een hand van
Jan
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum