Menno ter Braak
aan
J. Greshoff
Den Haag, 15 november 1938
Den Haag, 15 Nov.
Beste Jan
Je brief aan Donkersloot, waarmee ik geheel accoord ga, heb ik aan den gegadigden hoogleeraar doorgezonden. Wat mij betreft: ik voel na het pedante en frikkige antwoord des mans (dat hij nu door een verzachtend, maar even klooterig briefje heeft laten volgen, na mijn scherpe repliek) volkomen onverschillig geworden. Als ik iemand op kameraadschappelijken toon een voorstel doe, omdat een hangend geschil mij hindert, en hij antwoordt met notarisphrasen, dan interesseert het geval mij eenvoudig niet meer. Den letterkundige Donkersloot had ik immers niet aangesproken, maar den mensch... die allang verstikt blijkt te zijn door zijn ‘ambt’. Schwamm drüber.
Het geding inzake interview v.d.V. sluit ik van mijn kant graag. Het sop was eigenlijk de kool niet waard. Ook voor jouw argumenten is natuurlijk iets te zeggen, maar hoofdzaak is, dat het iets betreft, waarover we ons geen van beiden één seconde behoeven druk te maken. Dus ook hier de schwamm! Het meeningsverschilletje ruste in vrede.
Een belangrijker zaak: de Vrije Bladen. Ik heb er nu ampel over gedacht en ook Ant (als de ‘onbevooroordeelde lezeres’) hierover eens haar opinie laten zeggen. Zij nu is van meening, dat wij niet allebei in dat orgaan moeten kruipen. Jij ‘beheerscht’ momenteel al drie organen, te weten Groot Nederland, K.K.K. en het Holl. Weekblad. Dus leek haar (en nu mij ook) deze oplossing ideaal: ik ga in de V.Bl. zitten met twee andere menschen, bij voorkeur Stuiveling en De Gruyter (die beide voorloopig gepolst zijn en bereid gevonden werden). Deze twee heeren hebben het groote voordeel, dat zij beide weer andere kringen bestrijken, terwijl zij toch geheel ‘links’, d.w.z. van de goede kant zijn. Op deze manier wordt aan ieder geklets over monopolieposities de kop ingedrukt, en de werkkring van de V.Bl. wordt er aanzienlijk door verruimd.
Dat ik dit voorstel doe, gaat tegen mijn persoonlijke verlangens in; je begrijpt ook wel, dat ik veel liever (en ook veel gemakkelijker) met jou in een redactie had samengewerkt; maar ik meen, dat het belang van de ‘zaak’ deze oplossing absoluut preferabel maakt. Bovendien kunnen wij toch een volkomen faire en practische samenwerking zoeken door elkaar wederkeerig copij te bezorgen; ik zend jou de dingen, die om redenen van formaat voor de V.Bl. niet deugen, en jij zendt mij de dito, die om dito redenen voor Gr. Ned. niet deugen. Lijkt deze oplossing je niet verreweg de beste? Misschien sta jij dan zelfs nog zuiverder tegenover v.H. & W., die in de V.Bl. waarschijnlijk een ‘concurrent’ zien (maar dit gebruik ik niet als argument). Mijn hoofdargument is, dat de V.Bl., als cahiers, zoo veelzijdig mogelijk moeten zijn ingesteld, mits met behoud van een ‘fatsoenlijke’ (honnête) tendentie; die nu lijkt me door Stuiveling en Jos. de Gruyter volkomen gewaarborgd, en ook alleen daarom durf ik de samenwerking met hen aan.
Leopold wil dit ook wel, maar geeft uiteraard niet zijn definitieve toestemming, voor ik met jou gecorrespondeerd heb, aangezien jij het initiatief nam. Schrijf mij dus omgaand, wat je van deze oplossing denkt.
Dank voor je huishoudadviezen!! Wij streven ernstig naar zelfcritiek en verbetering!
Veel hartelijks over en weer
je M.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum