Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, [16 december 1938]

Den Haag, Vrijdag

 

Beste Jan

Gisteren je expressbrief, vanmorgen de copij; een en ander kruiste dus met mijn ‘verjaringsbrief’. Ik zal de cliché-quaestie afdoen met de N.R.C.

Je antwoord aan Blijstra- Hiegentlich lijkt mij niet zoo gelukkig; vooral die mevrouw Cailloux geeft zulken heeren weer troeven in de handen, om je van fascistische bloeddorstigheid te beschuldigen... ten onrechte natuurlijk, maar zij loeren op je, natuurlijk! Overigens is er niet veel anders te antwoorden dan je nu gedaan hebt, want het geval is onverkwikkelijk. Je temperament doet je zoo nu en dan de voorzichtigheid uit het oog verliezen t.o.v. wormen als H. en Bl., die, zich bewust van hun qualitatieve minderwaardigheid, azen op een gelegenheid om een leeuw in zijn kuit te prikken. Jouw fout is, dat je deze lieden niet meer minacht, of onverschillig behandelt; door hen zoo verontwaardigd toe te spreken, suggereer je hun, dat zij eigenlijk je gelijken zijn, de stronthommels. Voor mij is Hiegentlich niet iemand, maar iets, dat men hoogstens zacht-ironisch of met een vies gezicht aanpakt. Doe dat ook, het zal je prima bekomen!

veel hartelijks v.h.t.h.

je Menno

 

Het boekje van de jongeren zal je overigens wel rijkelijk getroost hebben over dit standje. Wat een alleraardigst idee! En het is een goed boekje ook nog!

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie