Henri Bruning
aan
Menno ter Braak
15 december 1938
Utrecht 15 December 1938
Zeer geachte Heer Ter Braak,
Hartelijk dank voor het toezenden van Uw bespreking en de kantteekening bij Engelman's voetnootje in ‘De Nieuwe Eeuw’. Ik had Engelman juist geschreven n.a.v. een brief waarin hij zijn commentaartje aankondigde, doch de inhoud ervan werd mij eerst door U bekend. Neen, appetijtelijk vind ik dat aanhangsel aan Cuypers artikel niet, te minder, daar absoluut niet blijkt dat hij een (openlijke) ‘gedachtenwisseling’ tusschen van Duinkerken en mij wenschelijk en noodzakelijk acht. Hij wekt veeleer den indruk dat artikel <over v.D.> (en een mogelijke discussie) te willen wegdrukken. Toch schijnt hij (achter de schermen) voor zoo'n discussie te ijveren, zelfs voor een ‘zakelijke’, wat v.D. betreft; hetgeen mij doet vermoeden, dat hij niet precies ziet waarvóór hij eigenlijk zoo ijvert. Van den anderen kant kreeg ik ook den indruk (maar dit onder ons) dat hij met het heele geval danig in zijn maag zit en slechts op een gelegenheid wacht met goed fatsoen de bedreigde veste v.D. in de steek te laten (vandaar zijn aandringen bij v.D. op ‘zakelijkheid’?) - In ieder geval ben ik blij, dat hij hem prest uit zijn tent te komen, en dat U daar nog 'n schepje bovenop hebt gedaan. We zullen afwachten (en nog even geduld moeten hebben: momenteel is v.D. ziek).
Uw bespreking vond ik zeer scherp en juist; inderdaad, ik had Sjestof moeten noemen (en meer dan dat), maar de schrijver van ‘Dostojewski en Nietzsche’ vertegenwoordigt een ‘afrekening’ waarvoor ik, eerlijk gezegd, nog eenigszins beducht ben om me er geheel in te storten. Hij behoort tot die weinigen, die men soms misschien het meest eert door ze, tijdelijk, te vergeten (zonder dat zij nochtans ophouden achtergrond te zijn en tot een confrontatie nopen). Maar of Sjestof mijn consequentie zou zijn, - ik wéét het niet. Wél weet ik, dat hij het reeds lang zou geweest zijn, als ik niet éen mensch had ontmoet door wiens sinister lot ik iets van het heilige (en van de heiligheid) ben gaan verstaan op de wijze als in ‘Verw. Christendom’, en die het mij altijd onmogelijk heeft gemaakt en nóg maakt om de absurde logica die ik thans als waarheid beleef ‘als symbolen’ te verbrijzelen en achter me te laten. Deze ontmoeting (een vriendschap reeds van bijna twintig jaar) ben ik soms geneigd als de eenige ‘genade’ van mijn leven te beschouwen, al hoopte ik wel op een ontknooping als die waarvoor Francisco Esquerrer zorg droeg. - Voilà.
Wat Mussolini etc. betreft. De natuurlijke orde houdt mij hevig bezig, want al erken ik dat zij van een lager orde is, en al raakt zij mij niet werkelijk (in tegenstelling met de wanorde!), ik acht het toch mijn plicht voor die orde te strijden - omwille van den mensch. - Vervolgens: het is mogelijk, dat de fascismen, zooals ik onlangs in het Cr. Bulletin las (in een art. van Marsman), hun oorspronkelijke bezieling etc. verloochend en verraden hebben, maar het fascistisch Staatsbewustzijn, zooals Mussolini dat geformuleerd heeft (dus afgezien van alle practijk), vind ik een reëeler en voortreffelijker beginsel dan het liberalisme zooals Ortega y Gasset dat geinterpreteerd heeft (inderdaad, dát liberalisme - het eenig verdedigbare? - is te schoon om waar te zijn!); ik vind Mussolini's Staatsbewustzijn ook een vele malen completer bewustzijn dan het klasse-bewustzijn dat Maritain zoo opvijzelt (zoo anti-thomistisch opvijzelt), en ik vind het oneindig veel beter dan de democratie, die de ontkenning is geworden van elk bewustzijn <[...]tte anarchie> (als ik mij schaam over de groote bek die Mussolini bijwijlen opzet (overigens heeft dat toch ook wel iets aardigs op sommige oogenblikken), nog meer schaam ik mij over de kleine bek en de krakende, rheumatische bewegingen waarmede de kopstukken der democratie (en let op hún smoelen!) Koning Leopold ontvangen hebben of hun Regeeringsjubileumsvreugde ‘onder woorden’ hebben gebracht; als ik dat zie en hoor - maar we zien en hooren helaas nog meer - dan zeg ik toch: dan maar liever met een groote bek en regelrecht met de heel zaak naar de verdommenis). Neen, als ik anti-fascist zou zijn (en om Hitler zou ik het fascisme kunnen haten), ik zou het toch met geen woord opnemen voor de huidige democratie. En als ik politicus was, zou mijn eenig streven zijn het Mussoliniaansche Staatsbewustzijn (dat noch theoretisch, noch practisch iets met ‘staatsabsolutisme’ te maken heeft) gestalte te geven, hoezeer dan ook de oorspronkelijke bezielers het zouden verraden hebben. Dat het onhebbelijke en onaangename kanten zou hebben, ongetwijfeld; het heeft zulks gemeen met elk ander regime. Maar de mogelijke onbillijkheden van een gerealiseerd Staatsbewustzijn zou ik durven en kunnen verdedigen, maar van de huidige democratie kan ik, zelfs het weinige goede alleen maar verachten. Ik vind de 400 000 werkloozen, waarover geen sterveling zich au fond bekommert en die we zonder gewetensbezwaar zouden laten crepeeren als het niet zoo onfatsoenlijk was, een heel wat bitterder aanklacht tegen óns regime en de mentaliteit die de democratie kweekt, dan de burgeroorlog in Spanje of de zooveel millioen gecrepeerden die de inzet vormden van het Sovjet-paradijs; dat alles vind ik, zoo niet heilig, dan toch menschelijk bij de werkelijkheid die dat lugubere leger werkloozen vertegenwoordigt (want welk een ellendig en miezerig drama vormt elk dezer menschen). Als ik aan het Staatsbewustzijn zooveel beteekenis hecht, dan omdat het de laatste gestalte, de laatste conclusie is van een gemeenschaps-bewustzijn, en van een gemeenschapsbewustzijn, dat zich niet in onmogelijke toekomstdroomen verliest. - En aan den grondslag van het Mussoliniaansche Staatsbewustzijn lag inderdaad oorspronkelijk een zeer sterk gemeenschapsbewustzijn.
Ik houd niet, ik houd steeds minder, van ‘nationalisme’, als ware een natie (of wat men dan zoo noemt) een eeuwig-durend en door God gewild (en geschapen!) verschijnsel; maar ik erken wél historisch gegroeide eenheden, die men voorloopig niet vernietigen mag en ook niet vernietigen kán (ook als men zulks zou willen, b.v. met het oog op een meer omvattende i.c. een Europeesche eenheid), eenheden die men, zoolang zij gehandhaafd moeten blijven, ook bezield moeten blijven van een sterk zelfbewustzijn; ik erken ook dat die eenheden de op dit oogenblik eenig voorhanden gemeenschappen zijn waarbinnen men een nieuwe politieke en maatschappelijke orde kan opbouwen; en als mijn ideaal een geunifieerd Europa is, dan is het tevens mijn ideaal dat het de uitdrukking is van een verantwoorde pol. soc. orde, doch déze moet reeds nu en in de voorhanden gemeenschappen worden ingezet (terwille van de thans-levenden). Erken ik, als het product van eeuwen historie, het bestaan van historisch gegroeide eenheden, een historisch bepaalde lotsverbondenheid, ik erken tevens het recht (den plicht ook soms) grootere, meer omvattende eenheden te creëeren dan de bestaaande, en daarmee een nieuw stuk historie in te zetten (of een oud stuk historie weer op te nemen). In concreto: de weder-vereeniging van Nederland, België en Luxemburg is wellicht iets dat eerst in een verre toekomst werkelijkheid kan worden, maar een beweging die in elk dezer drie landen voor een nieuwe interne, op gelijke grondslagen gebaseerde orde zou verwerkelijken, die vervolgens zou willen geraken tot een zeer nauwe samenwerking op cultureel, economisch, militair gebied etc. om tenslotte te komen tot b.v. de Vereenigde Koninkrijken der Nederlanden en, als de tijden daarvoor rijp zijn geworden, tot een herstel van de eenheid der oude Nederlanden, een dergelijke beweging zou voor dit heden verwerkelijken wat voor dit heden wenschelijk is (een nieuwe interne orde) en voor de toekomst, voor de pacificatie van Europa (en zeker reeds spoedig voor die van West-Europa) een niet geringe bijdrage leveren. De pacificatie van Europa is een eerste schrede naar haar een-wording, die slechts stap voor stap en zeer moeizaam kan worden bereikt. Wordt elders de eenheid der voorhanden gemeenschappen door een paroxisme van nationalisme verwezenlijkt, wij zouden moeten beproeven deze zónder dat te verwerkelijken, op de grondslag van een levend gemeenschaps-, d.i. levend staatsbewustzijn. Een extreem en dan ook weldra verdwaasd nationalisme is een gevaarlijke bedreiging voor Europa; maar gemeenschapsbewustzijn (waarvan de laatste formule en consequentie staatsbewustzijn is), een gericht zijn en een gericht worden door het gemeenschappelijk belang van de leden der eigen gemeenschap, bezit voldoende wijsheid, zelftucht en moreele kracht om ook het gemeenschappelijk belang der verschillende (volks)gemeenschappen te dienen en de grondslag (en eenige waarborg) te vormen voor een toekomstig Europeesch volkeren-verbond. Het onderling verstaan van een aantal Europeesche intellectueelen zegt mij, als belofte, zeer weinig; het zegt mij evenveel als mij het onderlinge verstaan der Hollandsche intellectueelen voor de eenheid van Holland zegt. ‘D'abord, il n'y a pas de rapprochement intellectuel entre les peuples, parce que les peuples ne sont pas intellectuels ('m geestigheid, maar 'n niet onverdienstelijke). Entre les élites, il est d'autant plus facile qu'elles ne se connaissent pas ou ne se connaissent que par leurs oeuvres (dit is geen geestigheid meer, maar bittere ernst).’ Eenheid wordt elders en door anderen gecreëerd (al ontkent ik geenszins dat zij<, intellectueelen,> een machtig en onmisbaar wapen zijn, zelfs de Urhebers van alles wat belangrijk is geweest; maar ik kan evenmin ontkennen, dat dezelfde intellectueelen vaak de grootste bestrijders zijn van hun eigen ideaal, omdat zij weigeren te aanvaarden dat het ‘handelen’ zich onvermijdelijk op een heel wat lager, onhygiënischer plan beweegt dan het ‘denken’); eenheid wordt m.i. slechts gerealiseerd door het scheppen van een nieuwe, d.i. een daadwerkelijke gemeenschapsmoraal (althans <of minstens> bij de leidende Hiërarchie), van een samenlevingsstructuur die de uitdrukking is van dat gemeenschapsbewustzijn, door het herstel der welvaart, en voor het overige: door een gehandschoende vuist en niet te véél illusies. Het herstel van de eenheid der oude Nederlanden zie ik als een perspectief voor de toekomst en als ónze bijdrage voor de eenheid van Europa, maar de eerste basis is, wat ons aandeel betreft, het herstel van de eenheid (voor dit heden) van Holland-zelf. Als ik niet kan gelooven in een toekomstige eenmaking van drie gemeenschappen die op zooveel gronden op elkander aangewezen zijn, die ook door geen diepe tegenstellingen gescheiden worden, hoe kan ik dan gelooven in een Europeesche eenheid, die toch de verzoening en opheffing eischt van zeer diepe tegenstellingen.
De hatelijke en onwaardige excessen van het antisemitisme rechtvaardigen nooit de ontkenning van het bestáán van een joodsch probleem, nog minder de weigering voor dit probleem (althans voor enkele kanten ervan en voor zover mogelijk) een oplossing te zoeken. Zoo ook: de verdwazing, waartoe het anti-democratisme en het anti-internationalisme zijn vervallen, maakt de huidige democratie niet minder problematisch; het verplicht m.i. slechts tot een strijd voor een bétere oplossing dan het huidige anti-democratisme en voor een betere orde dan de huidige democratie - waarin ik met den besten wil niets, maar ook niets waardeeren kan. U vermoedelijk evenmin (tenzij U naar Duitschland kijkt)?
En tenslotte: ik acht het zeer wel mogelijk, dat ik mij geheel uit de practische politiek terugtrek, maar als ik dit zou doen, zou het niet geschieden omdat ik de natuurlijke orde van minder belang acht, doch alleen omdat ik dát terrein van actie niet meer als mijn terrein zou beschouwen. Maar ik zou evenzeer anti-democraat en voorstander van een sterk, levend en dynamisch staatsbewustzijn blijven (ondanks alle fascisten en fascismen die dit bewustzijn zouden hebben bevuild). - Binnenkort hoop ik uitvoeriger over dat ‘Staatsbewustzijn’ te schrijven: ik zal U dat artikel dan toezenden; wellicht verduidelijkt dit mijn bedoelingen beter dan in een brief mogelijk is.
Met vriendelijke groeten en de meeste hoogachting
Henri Bruning
Origineel: particuliere collectie