Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 12 januari 1939

Den Haag, 12 Jan. '39

 

Beste Jan

Dank voor de talrijke levensteekenen, waarop ik nog niets liet hooren. Deels komt dat, omdat ik eenige dagen geleden een aanbod kreeg, dat mij zeer bezig houdt en waarover ik ook graag jouw opinie eens zou hooren. Ik vertel je een en ander voorloopig onder strenge geheimhouding. De aanbieding komt n.l. hierop neer, dat de heeren Van Oss en Leopold mij verzocht hebben na te denken over het hoofdredacteurschap van de Haagsche Post; ik had daarover met hen reeds een voorloopige conferentie en heb een week bedenktijd gevraagd. (De aanbieding is overigens vrijblijvend wederzijds, want zij hebben nog twee andere candidaten op het oog). Uit het gesprek concludeerde ik, dat ik maar een vinger behoef uit te steken om dit baantje (met een salaris van 9 à 10 mille) te krijgen. De stand van zaken aan Het Vad., dat half-fascistische politiek voert, deed mij dit aanbod in ieder geval overwegen, hoewel ik er voorshands nog zeer sceptisch tegenover sta. Het optreden van de Pikaren ergert me dagelijks meer... maar dit vrijbuiterschap beviel me best, al is het tamelijk inspannend, vooral in den winter. Een leiders positie vind ik maar een zeer matig genoegen, en vooral aan een tot dusverre zoo anoniem rose blad. (Dat ik met jou zou moeten ‘concurreeren’ is ook niet leuk). Positieve factoren zijn: 1o de zeer fatsoenlijke antifascistische richting van de H.P., 2o de zeer geschikte persoon van den directeur Leopold, met wien ik nauw zou moeten samenwerken. Ik ben, kortom, verscheurd, om met Coster te spreken. Zulke beslissingen zijn zeer moeilijk. De financieele vooruitgang is natuurlijk ook niet over het hoofd te zien, maar daarvoor doe ik toch niet iets, dat ik beter zou kunnen laten. Adviseer mij eens!

Leopold en Eddy zijn tot overeenstemming gekomen. De brief van H. & W. lijkt mij een belachelijke pretentie. Ik had toch zeker geen verplichtingen aan hen, noch Eddy? En als zij zoo'n schijntje voorschot geven, moeten wij begrijpen, dat Eddy Leopold prefereert.

Het geval Lecq lijkt mij niet uit de wereld, omdat hij een sympathieker rol speelt dan Zijlstra. Hij trad hier op namens de Slau-commissie, en heeft geen dingen te schrijven namens die commissie, waarover in geen velden of wegen gerept is. Wat hij zelf (of wij zelf) van Zijlstra denkt (denken) doet hier niets ter zake. Ik vind, dat de uitgave van de poëzie nu als de bliksem energiek moet worden aangepakt, zoodat die editie in den herfst kan verschijnen; briefjes als dat van Lecq werken uiterst vertroebelend. Daarom mijn vraag: is Lecq, wiens verdiensten als tekstverzorger ik in geenen deele aantast, de aangewezen man, om deze onderhandelingen tot een goed einde te brengen? En is het niet hoog tijd, dat wij (de commissie) de puntjes op de i zetten? Het vervelende is, dat niemand van ons tijd heeft om aan dit werk deel te nemen, ev. met Lecq samen.

Groot Nederland is best. Ik heb de verhalen van Cramer nog niet rustig kunnen lezen, zal dat spoedig doen. En dezer dagen schrijf ik ook mijn tweede kroniek, hetzij over Perk, hetzij over Fondane, die mij zeer boeide door zijn ‘démasqué der schoonheid’.

Wat mij bij beslissingen als die inzake de H.P. het meest dwars zit, is de volstrekte onmogelijkheid om met een levensbeschouwing als de mijne nu eenmaal is in maatschappelijke handelingen consequent te zijn; de eenige consequentie is de evangelischen armoede of het absolute machiavellisme, maar die zijn weer niet naar mijn smaak. Dus? Ik weet het niet. Het komt er misschien op neer, of ik menschelijkerwijs gesproken veronderstellen kan, dat uit dat blad iets is te maken, dat mij bevrediging zou kunnen geven.

veel hart. gr. voor jullie beiden, ook van Ant

je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie