Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 7 augustus 1939

Den Haag, 7 Aug. '39

 

Beste Jan,

Sedert verzending van mijn vorigen brief alweer twee brieven van jou ontvangen. Veel dank voor al deze tijdingen! En ook voor den Cape Argus met het fraaie portret en de bakerpraat over jouw orden, en over Jan en ‘Gees’. Dit society-element moet, dunkt mij, op den duur een krant gauw heelemaal stupiede maken voor een eenigszins behoorlijken lezer; maar het is dan ook een compleet boekdeel, een olifant vergeleken bij den mug Vaderland.

Ik heb zes uitgevers (te weten Nijgh, Querido, Van Loghum Sl., Brusse, Leopold en Elsevier) schriftelijk in kennis gesteld van je nieuwe adres in de Tamboerskloof; Boucher mondeling. Dit zijn de voornaamste boekenverspreiders; ik hoop, dat ze je nu rechtstreeks de betreffende werken zullen zenden, ter voorkoming van tijdverlies. Veel nieuws is er in den laatsten tijd nog niet verschenen; den nieuwen Walschap heb ik nog niet gelezen, maar hoop ik voor a.s. Zondag te lezen. De Pillecijn, die Van Kampen zoo mooi vond (dialoog te La Verne verleden jaar onder de boomen om het huismansideaal), vond ik vrij abominabel, d.w.z. behoorlijk op een tweederangsch plan, en dan nog mondjesmaat. Zulke soort lectuur interesseert mij werkelijk in het geheel niet meer, terwijl een boek als ‘L'Ame Primitive’ van Lévy-Brühl mij geweldig boeit... ‘als een roman’, gelijk het verkeerde gezegde luidt. Wat den gemiddelden roman betreft geldt ook voor mij de dringende wenk: Moenie Spu Nie.

Ik hoop ten zeerste, dat je te zijner tijd je reacties op dit afrikaanse taaltje in journaalvorm te boek zult stellen. Ik kan mij er n.l. in het geheel geen voorstelling van maken, hoe men in dit idioom behoorlijk met elkaar kan spreken over behoorlijke dingen; en toch moet dat van mij wel een vooroordeel zijn, aangezien iedere strottenhoofd- en mondholtebeweging goed genoeg moet zijn om de diepzinnigste zaken te formuleeren. Alleen door eigen aanraking zul je kunnen verifieeren, hoe dit alles precies in elkaar zit. De verhouding van de ‘moedertaal’ tot de ‘afgeleide’ taal moet daarbij, dunkt mij, op den duur toch uit te schakelen zijn, of althans gedeeltelijk buiten werking te stellen.

In Europa nog steeds geen sensationeele gebeurtenissen, waarop iedereen zit te wachten. Dantzig, zegt men, zal in September barsten. Naar welken kant? En er is eenige dagen geleden weer een prinses geboren, genaamd Irene Emma Elisabeth; terwijl iedereen op een prins had gevlast. ‘Slordig werk van Bernhard’, merkte Wim op.

Den heer Bosman herinner ik mij zeer goed. Het was een geschikt type, maar wij vonden hem toen toch wel een erge Afrikaander. Ik weet niet, hoe hij zich ontwikkeld heeft, maar ik hoop voor jou in de goede richting. In ieder geval was hij zeer hartelijk.

Thomas Mann heb ik eenige malen gesproken, en zelfs tenslotte toe gesproken (waarvan je per gewone post een verslag in Het Vad. zal bereiken) in een huldigingsbijeenkomst. Hij is erg aardig, moet ik zeggen, maar over het geval Lion hebben wij niet veel nieuws kunnen vertellen. Hij heeft zich in die zaak niet al te sterk betoond, maar zijn heele persoonlijkheid bevalt mij toch bijzonder. Hij is de man van zijn geschriften, en dat doet mij altijd veel goed. Ik leidde Z. Ed. rond door het Mauritshuis, waar hij vooral langen tijd vertoefde voor Rembrandt en... Cornelis Troost!

De goede Van Eyck krijgt bij zijn galblaasontsteking nog overal hevig op zijn pokkel, omdat hij een zoo vervelend boek als de Hermingard heeft uitgegeven. Ik begrijp die oppositie van Helman, Buning e tutti quanti niet goed, al vind ik het boek ook vervelend (maar de inleiding prima!). Hoe kun je honderd deelen Ned. klassieken uitgeven zonder in vervelende nummers te vervallen? Een van tweeën: of niet meer dan 5 deelen uitgeven, of ‘studeeren’. Wij zijn nu eenmaal geen Fransche letterkunde. Ik zal daarover eens iets schrijven voor ‘Die Brandwag’ (welk blad ik nog niet ontvangen heb overigens). Van Rantwijk verzocht me je nog even te schrijven over de honorarium quaestie Groot Nederland. Het schijnt n.l., dat jij zelf dit gedeelte regelt. Is het niet eenvoudiger, dat hij het doet? Of zijn daaraan practische bezwaren verbonden? Wij kwamen erover te spreken, omdat ik geen honorarium ontving en dacht, dat er zoo misschien meer zouden kunnen zijn, waaronder behoeftiger lieden dan ik op dit oogenblik.

Ik heb met smaak de kozakkenhistorie van Gerretson gelezen.

Rauschning vordert. Het zal prettige lectuur voor je zijn om op een afstand van deze dingen te lezen! Leopold vindt de vertaling, naar hij mij zeide, boeiend als een roman (daar heb je den roman weer).

Tot nader!

Veel hartelijks over en weer

M.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie