J. Greshoff
aan
Menno ter Braak
[Kaapstad], 18 oktober 1939
18 October '39
Beste Menno,
In mijn vorige brief heb ik je geloof ik al gezegd hoe blij ik ben dat jij de kroniek voortzet. Ik ben altijd blij wat van Van Rantwijk te hooren over GN, want ik mis het direct contact met dat maandschrift wel zéér. We hadden overigens een nare week, vooral door de zorgen welke Aldewereld ons aandoet. Toen we weggingen hadden we natuurlijk een nauwkeurig budget opgemaakt en alle afspraken nogeens extra laten bevestigen. Ik drukte de heer A., die overvloeide van dankbaarheid voor wat ik voor hem gedaan had, op het hart, dat het het beste zou zijn die te laten blijken door steeds mijn belangen naar zijn beste weten te behartigen; hetgeen hij mij herhaaldelijk plechtig beloofde. Ik vertrok in Mei en reeds in Juni betaalde hij mij geen honorarium!!! Ik preste hem toen om enkele kleine rekeningen af te doen. Maar daar bleef het bij. Ik moet dus nu nog vier maanden honorarium van hem hebben, daar komt bij de afbetaling van een leening welke ik hem verstrekte, rente, tentième over '38 en, notabene, geld dat hij voor Aty van een Indische krant inde. Totaal méér dan twaalfhonderd gulden. Verder nog de derving van een maandelijksche post waar ik vast op rekende. 1 Maart '40 moet hij mij contractueel gld. 5400,- uitbetalen. Daar zie ik ook niets van komen. Zoodat we waarschijnlijk een kleine zevenduizend pop aan dat heertje kwijtraken. En hij laat NIETS van zich hooren. Ik schrijf hem brief op brief, maar zonder resultaat. We hebben nu de levering van kopij deze week stopgezet en ik overweeg of er iets langs juridische weg te bereiken zou zijn. Aangezien ik nog niet weet wat mij te doen staat, zou ik je willen verzoeken nog NIET over dit ongeval te spreken. Wanneer er nog een redelijke regeling te treffen valt, zou ik het héél vervelend vinden en zou het schadelijk zijn, wanneer dit verhaal reeds de ronde deed in het kleine journalistieke wereldje. Maar je begrijpt hoe groot de moeilijkheden zijn, wanneer er plotseling zóó'n post komt weg te vallen. En het is niet mogelijk er hier een compensatie voor te vinden. Terwijl ook in Nederland, met de algeheele papierrestrictie en de angst voor de komende dingen, natuurlijk niets te doen en te verdienen is. We zijn nu tot de uiterste zuinigheid verplicht, hetgeen nooit aangenaam, maar toch ook weer niet onoverkomelijk is.
Gisteren heb ik een lang gesprek met Aty gehad over onze eventueele terugkeer uit dit ballingsoord. Zoolang er oorlog is en we de einduitslag daar niet van kennen, zou het natuurlijk waanzin zijn deze rust te verlaten. Maar dan moeten we toch rekening houden met de studie van de heeren. We kunnen ze niet nógmaals verplaatsen met al wat daar aan vast zit. Jan is door een en ander toch al aan de late kant. Na 1 Maart heeft hij, wanneer er geen examens gemist worden, vijf volle jaren voor de boeg. Kees is in drie jaar klaar met zijn M.A. We zouden dus op zijn vroegst en wanneer het finantieel mogelijk te maken is in het voorjaar van '43 terug kunnen komen en Jan dan twee jaar alléén in ZA achterlaten. Dat is dus het allergunstigste geval. Reken dus maar gerust op vier jaar. En daar zijn pas vier maanden van om!!! Aty zou het hier aangenaam vinden als zij niet het gevoel had, dat het ons, en inzonderheid mij, zoo slecht bevalt. De jongens vinden het er ook niet leuk, maar zij zijn luchthartiger en slaan er zich, jong zijnde, zooveel gemakkelijker doorheen.
En misschien went het nog wel wat!!!
Ik vrees dat Gladstone Louw al weg is en dat wij louw zullen blijven van de theeparapluutjes!!! Kan je niet iemand anders bedenken, die naar ZA gaat? Schrijf even <do it now!> aan de heer W Baldinger, uit mijn naam, of hij soms spoedig naar hier vertrekt. Zij adres is: Zeemanshuis Kadijksplein Amsterdam. Als hij gaat zal hij zeker zéér gaarne zich met iedere boodschap voor ons belasten. Je kan het tegelijkertijd vragen aan den heer B.J. van Maasdijk 115 Van Oldenbarneveldplein Amsterdam; en aan den heer H. Zorgdrager 37II De Wittekade Amsterdam. Wellicht dat één van de drie dezer dagen uitvaart en alle drie zullen ze het gaarne doen. Heeft Van Maasdijk je indertijd nog een klein door de Mozambieksche negers gedraaid houten doosje doen toekomen; of is er dat door de oorlog bij ingeschoten. Ik gaf het hem voor de aardigheid mede.
Zoojuist brengt de post mij een lange brief in het Engelsch van Arthur van Schendel uit Gibraltar. Hij is intusschen waarschijnlijk alweer in patria. Heb je hem al gezien?
Gisterenavond hebben Van Wijk Louw en ik allerprettigst gediscussieerd tot diep in de nacht, met als aanleiding jouw Nieuwe Elite. Met verschillend uitgangspunt en verschillende methode kwamen we ten slotte vrijwel op hetzelfde punt uit. Wij houden ons maar aan de Calenders en het was voor een nationalist als Van Wijk een héél ding om te bekennen, wat hij echter volmondig deed, dat hij véél dichter bij een intelligente en fatsoendelijke Engelschman staat dan bij een stomme en bekrompen Zuidafrikaansche boerenhengst! Als ik Van Wijk Louw hier niet had, kon ik mij wel zoo dadelijk opknopen. Het eenige lichtpunt is, dat ik merkbaar meer belangstelling voor mijn werk ga voelen en ik kan mij nu reeds uren lang aangenaam met schrijven bezighouden.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum | vervolg van de brief ontbreekt