Menno ter Braak
aan
J.M.B. Stolte
Rotterdam, 3 september 1929
Rotterdam, 3 Sept. '29
Mijn liefste Hanneke,
Omdat er morgen met die trouwpartij wel geen schrijftijd op over zal schieten, zal ik je vanavond nog even een paar woorden sturen, om je over de eerste kennismaking met heeren leerlingen in te lichten. Die is nog wel meer dan oppervlakkig, zoodat ik zelfs nog ongeveer geen gezicht voor me heb, maar je zult het toch wel aardig vinden even die eerste indruk te hooren. Als mijn beide brieven van gisteren je bereikt hebben, zul je wel hebben gezien, dat ik erg graag ’s avonds even aan je schrijf. Ik ben n.l. het een heele dag alleen zijn glad verleerd; zeven jaar samenwonen en daarna Tiel, Zeist, jou, hebben we in dit opzicht verwend. Bovendien komt er toevallig iedere dag een melancholieke invloed: gisteren Dich Koekebakker, die er somber uitziet; vandaag een neerslachtige brief van Beer de Graaff, die zijn vacantie ook al in droefgeestigheid schijnt te hebben gepasseerd; wat morgen, als het geen amerikaansch huwelijk is? Dergelijke invloeden hebben altijd nogal kans bij mij en het is wel goed, om dan eens een volslagen onbegrijpelijke briefkaart uit een Ratskeller of zoo iets te krijgen, waar je eens behoorlijk om kunt lachen. (Wat beduidde al die magische onderteekeningen? Zat er symboliek achter soms?) Gelukkig zijn het maar vlagen, die nogal vlot voorbijgaan; maar een dag zonder gewoon programma behalve een schoolprogramma is lang en onsmakelijk verdeeld. B.v. ’s avonds ‘het maar naar bed gaan’: omdat je niets beters te doen weet, en eigenlijk net zoo goed nog een paar uur zou kunnen zitten lezen. Koffiedrinken en eten geschiedt altijd krantlezend en in tien minuten; ik ben in deze zeven dagen al weer tot voor zeven jaar teruggekeerd.
De kamer blijft echter een belangrijke troost. Ik zit er dolgraag en ben erg blij, dat alle dingen er al zoo goed staan. Toch constateer ik telkens weer allerlei burgerlijke neigingen bij mijzelf: behoefte aan eenigszins feestelijke episoden op een gewonen dag, tien minuten onzin praten over niets, theedrinken etc. etc.
Alleen door dergelijke dagverdeelingen wordt het mogelijk in de ‘werkuren’ geconcentreerd te werken; tenminste zoo is het voor mij. Ik maak me daarom ook nooit zorg over te veel afleiding; in Zeist kon ik uitstekend opschieten, juist door alle afleiding. Nu heb ik alle tijd, en doe eigenlijk niets. Ook in dit opzicht (hoe egoïstisch, vind je niet, om nu alleen dit te noemen! Maar je weet beter!) Zal het goed voor me zijn, als we getrouwd zijn.
Maar ik zou je verslag geven van de kennismaking. Ik doe veel te beklagenswaardig, terwijl ik het toch heusch wel kan harden; vandaag bleef ik bij de v. Vierssen Trips eten, zoodat ik er ditmaal langer dan tien minuten over deed; ze hebben er zeer op aangedrongen, dat jij ook gauw eens zou meekomen; het zijn aardige menschen. (Veelbetekenend:) je kunt er altijd logeeren.
Nu dan: de kennismaking. Begon met een leeraarsvergadering, waarin als voornaamste onderwerp ter sprake kwam, of de 5 als cijfer zou worden afgeschaft. Buitengewoon interessant dus; ik sliep al. Om tien uur groote vergadering van alle leerlingen, die plechtig door den rector werden bejegend en daarna met een ‘klasseleeraar’ naar hun lokalen werden gedirigeerd. Ik ben klasseleeraar van Gymn. IV; dat schreef ik al, is het niet? Hier maakte ik dus een plattegrond van het aanwezig publiek en vervolgens ging ik in alle klassen rond, om aanwijzingen over den boeken te geven. Een bonte staalkaart van min of meer menschelijke uiterlijken dus; kleine kinderen nog, en ook een G5, met twee als heer vermomde personen met zeer grooten bek en twee schattige meisjes. Maar overigens, veel heb ik nog niet kunnen vaststellen. En veel chique: hoogtepunt twee kinderen Hoboken, die iederen morgen met pony’s naar school worden gebracht! Maar hoe de reacties van het publiek zijn, heb ik nog niet kunnen vaststellen; dat ze meer wereldwijsheid (in den zin van arrogantie dan) hebben dan de Bommelsche agrariërs, is overigens op het eerste gezicht gemakkelijk te zien. Morgen begint het pas ‘echt’.
Ziezoo, dat kon nog net, voor ik het onvermijdelijke preprareeren begin. Je weet dus, morgen is de bizarre trouwpartij; daarover zal ik je Donderdag wel meer kunnen schrijven.
En kom nu heel even bij me (op papier, helaas nog steeds), zoo heel dicht bij me, je weet wel; en nou zoen ik je, ook op je hals, hoor!
Profiteer veel, heel veel van de vacantie; dan leer je des te gauwer de huishoudkunst, later! En groet ook de familie hartelijk!
Nog een zoen van je Menno
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum