Menno ter Braak
aan
J.M.B. Stolte

Rotterdam, 28 februari 1930

R'dam, 28 Febr. 1930

 

Mijn liefste Hanneke,

Zooeven kom ik thuis van de expeditie, waarover ik je gisteren per briefkaart even iets liet weten; vrijwel ‘erschöpft’. Stel je even voor: gisterenmiddag reis naar Enschede, aldaar gesproken, bij v. Leeuwen zitten praten tot half één, naar hotel, om vijf uur op, tien uur in Leiden, met eerste klassen naar het museum van Oudheden en de Burcht, daarna half vijf weer in Rotterdam! En morgenmiddag H.B. vergadering Filmliga in A'dam en vervolgens naar Eibergen. Het is bijna gewichtig. Maar ik wil toch vandaag nog even probeeren te schrijven, zoodat je mijn brief nog deze week ontvangt. Het was overigens weer een geslaagde avond gisteren, ook al waren eenige films niet aangekomen. Moeder en Tante Lot uit Hengelo waren onder het publiek. Enschedé wordt een soort Ligabolwerk. Na afloop kwam een schuchter ventje naar me toe en verzocht me om mijn... handtekening! Of ik ook glim, nu ik dit schrijf! Ik heb die handteekening natuurlijk zeer onverschillig gezet, alsof het dagelijksch werk voor me was. Zondag in Dordrecht was het minder pleizierig; een ‘modern’ arbeiderspubliek, dat er niet veel van begreep, en een piano, die voor de helft vast zat geklemd. Na afloop ging ik nog even naar de fam. Koekebakker, die grootendeels thuis was; Dick was alleen in Rotterdam. Toch ben ik maar geweldig blij, dat we niet in Dordrecht komen, want het is au fond een akelig gat, zoo op Zondag bekeken. De dood in de pot.

Het mechanisch concert, dat ik op school georganiseerd had, is helaas door plotselinge ziekte van Lou in het water gevallen. Jammer, ik hoop het over veertien dagen nog eens te probeeren. Leni schreef me, dat hij vrij ernstig ziek was door een steenpuist bij zijn neus, de arme!

Zaterdagmiddag was ik in Zeist en trof iedereen welvarend aan. Juist kwam jouw brief, die aanleiding gaf tot een plotseling gesprek over Chavez. Het is me wel duidelijk gebleken, dat mama doodsbenauwd is voor het lot van Phiet, die met Paschen ook naar Parijs wil. Want Phiet heeft, door jouw sympathie voor Chavez, geloof ik opnieuw haar gedachten op hem gezet, en ze is waarschijnlijk jaloersch op jou, dat je hem zoo veel ziet. Tenminste, zoo scheen het mij. En je moeder houdt haar hart vast en trachtte in het gesprek Chavez zoo ongunstig mogelijk voor te stellen. Ik schrijf je dit ook, om je te laten weten, hoe ze thuis op je omgang met hem reageeren. Voor je moeder is hij het type van den egoïstischen vrouwenverleider, wat hij voor mij, door jouw brieven, natuurlijk helemaal niet is. In ieder geval: men zit in angst voor de beide ‘dochtertjes’. Ik heb natuurlijk die voorstelling bestreden, maar dat helpt niet veel. Ik voor mij weet uit je brieven, dat Chavez in veel opzichten met mijn inzichten overeenkomt, maar dat kan ik ze thuis moeilijk duidelijk maken. Het is misschien ook maar beter, dat ze hun hart eens vasthouden en dan later zien, dat de ééne dochter tenminste wel in staat is, om zelf haar probleemen op te lossen.

Wat je over Chavez schrijft, geeft me steeds meer vertrouwen in zijn persoonlijkheid, zelfs al zou die uiterlijk in tallooze opzichten van de mijne verschillen. En ik benijd hem bijna, dat hij jou kon overtuigen van je ongelijk op een punt, waar ik het niet kon! (de quaestie van het zich-gekwetst-voelen). Maar ik weet, dat zooiets over je komt en dat iemand plotseling als het ware die dingen zoo ziet en beleeft, en dat iedere verhaasting van dat inzicht onmogelijk is. Maar het is heerlijk - dat je dit nu zóó ondervonden hebt, want nu zijn we het heelemaal eens! Het beleedigend gevoel, dat een man je met zijn vragen uitkleedt (betrekkelijk beleedigend dan, want iedere vrouw voelt er zich ook ietwat door gevleid - alleen, ze wil dat de man, die van haar houdt, haar uitkleedt!), kun je niet tegen den man, die dat doet, richten, tenzij je zelf voelt, niet tegen hem te zijn opgewassen. Bij de meeste vrouwen is die verontwaardiging toch niets anders dan het beveiligend verzet tegen hun lust, zich juist wel te laten uitkleeden door den betreffenden persoon. Voel je je opgewassen tegen iemand, dan kan niets van zijn kant je beleedigen; je kunt het hoogstens onaangenaam vinden, dat hij je aankijkt, maar dat is geen moreele verontwaardiging.

Mijn lieve Hanneke, ik verlang tegenwoordig heel erg naar je, ook al weet ik, dat het goed is, dat je in Parijs blijft tot Paschen. Het is nu trouwens niet zoo lang meer; maar dan zal ik je ook bepaald dooddrukken en smoren met zoenen.

Mijn drukproeven heb ik gecorrigeerd en teruggezonden. Ik kijk met een vreemdsoortig gemengd gevoel op het boek terug. Het is van me afgevallen en een ander boek speelt me door het hoofd, maar ik sta er toch nog niet vrij tegenover, totdat het verschenen is.

Het laatste hoofdstuk, dat ik in Zeist schreef, is het beste m.i. Hierbij een brief van oom N.1 Naar aanleiding van het fragment in De Stem. Hij is natuurlijk in de oppositie, maar zijn qualificaties als ‘ijdelheid van het systeem’ e.d. vind ik onjuist. Ik heb het systeem niet uit ijdelheid geconstrueerd, maar het is als vanzelf uit mijn leven voortgekomen en gecristalliseerd. Maar het is interessant, om zijn opmerkingen te lezen. Krijg ik de brief bij je antwoord terug?

Schrijf je gauw weer? De tijd schiet flink op. O ja, ik heb een voorloopigen invitatie, om in Kopenhagen met Nederl. films te komen spreken. Je hoort er meer van, zoodra er iets vast komt te staan!

Dag, een heel lange en diepe zoen [xxx] van

jouw Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

1Oom Nico van Regteren Altena; brief niet teruggevonden.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie