Menno ter Braak
aan
J.M.B. Stolte

Rotterdam, 9 juli 1930

Rotterdam, 9 Juli 1930

 

Lieve Hannie,

Hartelijk dank voor je brief, in de eerste plaats om het schrijven ervan zelf. Natuurlijk zal ik zorgen, dat je de gevraagde dingen op tijd hebt. Aangezien ik ongeveer 1 Augustus verhuis, zal [ik] het boekenkastje zoolang in het nieuwe huis probeeren te bergen, hoewel er niet al te veel plaats is (er moet n.l. in Augustus geverfd en behangen worden, zoodat er maar één kamer vrij is voor mijn boeken en meubels). Als het niet gaat, stuur ik de kast maar naar Zeist; ik vermoed, dat het geen bezwaar zal opleveren, die zoolang bij mij nog onder te brengen. Dan krijg je dus alles begin September naar Amsterdam gestuurd. Aan de vrouwenkop van Nieweg ben ik niet gehecht, wel aan de eerwaardige Chineesche goden, maar ik bedoel daarmee allerminst, dat ik ze zou willen vasthouden, hoor! Ik begrijp volkomen, dat je in een eerste spontane opwelling van geen teruggeven wilde weten, en dat je er nu op terugkomt. Van een dergelijke spontaneïteit hoef je werkelijk geen spijt te hebben, het behoudt voor mij precies dezelfde waarde, dat je zoo eerst reageerde.

Het komt me soms zoo ongelooflijk en wonderlijk voor, dat ik je sedert dien avond in Parijs heelemaal niet meer gezien of gesproken heb. Ik zou je over veel dingen graag willen spreken, maar geloof, dat het after all beter is, dat niet te doen. Het zou bij mij ongetwijfeld een nieuwe oprakeling beteekenen van het oude, dat nu tenminste een beetje abstract blijft, omdat ik je niet zie, terwijl jij er toch alleen prijs op zou stellen als een feit van zuiver vriendschappelijke belangstelling. Ik geloof, dat ik die vorm van ontmoeting nog niet zou kunnen verdragen. Natuurlijk neem ik langzamerhand verstandelijk volkomen aan, dat het goed was, dat je je van me losmaakte, maar ik ben overtuigd, dat ik die meening alleen zoo uitstekend kan verdedigen vanwege de veilig afstand. En één ding is een feit: ik voel me vrijer dan toen ik met je verloofd was. Minder gelukkig, minder gehecht aan het leven, maar vrijer. Je weet, dat ik met ‘vrijheid’ niet bedoel: permissie, om op alle onmogelijke tijden van de dag onmogelijke dingen te doen. Getrouwd zou ik evengoed die vrijheid kunnen bezitten. Ik geloof, dat jij die vrijheid vroeger niet kende; je kon je toch eigenlijk niet indenken, dat die vrijheid met een goed huwelijk was te combineeren. Ik vermoed, dat je nu weet, wat het is, nu je van mijn pretenties en afgesloten momenten geen hinder meer hebt, nu je zelf precies doet wat je zelf wilt. Misschien zou je je vrijheid onmiddellijk voor een sterker gevoel willen opgeven, juist zooals ik. Maar toch moet je m.i. die vrijheid als het grondgevoel van je leven behouden. Waarachtig, het is geen egoïsme, zooals onvrije menschen altijd beweren. Het is de eenige mogelijkheid, voor een ander iets te zijn. ‘Tracht te luisteren naar dingen die buiten je omgaan’, heb je me eens geschreven. Dat wil ik niet. Als het buiten me omgaat, heeft het geen intense waarde voor me, het moet door me heen gaan, het moet me raken. Als dingen buiten me omgaan, zal ik ze met een zekere onverschilligheid kunnen aanzien, zelfs er over praten; maar pas als ze op één of andere manier in je zelf zijn overgeheveld, krijgen ze waarde. Je moet niet denken, dat allerlei dingen van jou, die met mijn aard niet overeenkwamen, daarom buiten me om gingen. Jij wist ze wel degelijk door me heen te laten gaan, en daarom luisterde ik er naar. (Ik geef toe, dat je er vaak weinig van hebt gemerkt). Je invloed is zoo sterk geweest, dat ik me in alles veel eenvoudiger voel dan vroeger; al zullen weinig menschen dat opmerken, het zal uit mijn boek, als het lukt, blijken. Ik kan je over dat boek beter later eens schrijven; nu voel ik dat nog als een vooruitloopen op het schrijven zelf. De ‘intrigue’ is: de ontwikkeling van een door vooroordelen belemmerd, naïef mensch tot een zelfstandige persoonlijkheid, doordat hij een volkomen slecht mensch leert kennen, die al zijn deugdelijke vooroordelen omverwerpt, hem de onmacht van die oude ideeën leert inzien, om tenslotte zelf even betrekkelijk en belachelijk in zijn slechtheid te blijken. Maar dan heeft hij zijn rol in het leven van den ander gespeeld, en die is hem dankbaar, omdat hij hem verloste van zijn jeugdconventies. Je zult er zeker veel in herkennen, al is het absoluut geen beschrijving van ‘ware’ dingen.

Over het Carnaval is een massa critiek geschreven, merendeels zeer gunstig, maar geweldig onbeduidend doorgaans. Ik wacht nog op de werkelijk critische uiteenzetting. Zondag a.s. spreekt Anthonie Donker over de radio er over. Ik kan het helaas niet hooren, want in Londen zal ik wel geen radiobezitter kunnen opduiken.

Na de vacantie, die ik verder wel grootendeels in Eibergen zal doorbrengen (ik ga van Zaterdag a.s. tot 18 Juli naar Londen), wordt mijn adres: Beukelsdijk 143 (oude huis van Graadt v. Roggen). Ik dank de hemel, dat ik uit die kamerhalfheid weg kom! Ik geloof ook, dat Truida en ik het wel met elkaar zullen kunnen vinden, al blijf ik dit arrangement toch als iets zeer tijdelijks beschouwen.

Laat me nog eens iets hooren over de zieke! Hij zal het wel hard te verantwoorden hebben, helaas.

Je hebt natuurlijk één en ander van het bezoek van je moeder gehoord. Je begrijpt, hoezeer ik het waardeerde, dat ze eens kwam praten. Wat ik vermoedde, n.l. dat zij mij niet alleen als schoonzoon in spe in haar huis ontving, maar ook belang in mij stelde als mensch, is hierdoor wel heel prettig bevestigd.

Nu wensch ik je verder een goede zomer. Schrijf me, als je er lust in hebt, ik wil altijd graag op de hoogte blijven van je leven, ook nu ik daarin alleen een vriendschappelijk belang mag stellen. Het beste ook in Arnhem.

je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie