J. Huizinga
aan
Menno ter Braak

Leiden, 9 mei 1935

Leiden, 9. V. '35

 

Waarde Menno,

Ik heb je artikel met aandacht gelezen, maar vind het zeer onduidelijk. De gemotiveerdheid van je ‘figuren’ de intellectueel en de schoolmeester wordt mij evenmin helder als de beteekenis, die je aan den term instinct hecht. Je mededeeling, dat ik mij onder de erasmiaansche voorbeelden mee begrepen mag achten, geeft mij opnieuw het vermoeden, dat je mijn wezen en denkwijze volstrekt verkeerd begrijpt.

Ik blijf mij afvragen, of de stelselmatige ontkenning van alle objectieve en positieve waarden toch niet een al te goedkoop middel is, om dat ‘überlegen’ standpunt in te nemen, waarop je je pleegt te verschansen.

Menno, Menno, je bent zoo'n geschikte jongen, vol humor en zelfkritiek, en niet verwaand, ondanks het hooge woord dat je voert. Ik zou zoo graag nog eens met je praten, niet als de eene publicist tot den anderen, maar als de veel oudere bloedverwant, die in je zoo goed de eigenschappen herkent, die hem gemeenzaam zijn, doordat hij ze kent als trekken van het geslacht, waartoe wij beiden behooren. Ik zou je dan heel precies mijn meening willen zeggen over de schrifturen, die ik van je ken, met de conclusie: ontwaak toch uit deze overjarige adolescentie, die je belet, je ware talenten te ontplooien.

Met hartelijke gevoelens,

je J. Huizinga

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie