Menno ter Braak
aan
Everard Bouws

Eibergen, 23 juli 1930

Eibergen, 23 Juli 1930

 

Beste Bouws

Inderdaad, je hebt mij met dit testimonium van ‘onverdachte’ zijde meer genoegen gedaan, dan ik je in kort bestek zou kunnen meedeelen. Om de bekende ‘gunstige critieken’ geef ik niet, of liever: geeft mijn slechter Ik natuurlijk wel een beetje. Om een brief als die van du Perron zou ik werkelijk eenigszins gelukkig kunnen zijn, juist ook al, omdat ik hem in het geheel niet ken. Wat ik bijzonder waardeer, is zijn appreciatie van het boek als levensbeschouwing, als geheel dus; want tenslotte is inderdaad alle lof over stijl etc. voor mij van nul en geener waarde; ik zal niet ontkennen, dat ik me er soms door geflatteerd voel, maar dat werkelijke contact met den criticus, waarover ik het ook op de laatste pagina van het ‘Carnaval’ even heb gehad, komt alleen, als hij de poging tot bevrijding er in weet te herkennen. Ik ken van du Perron eigenlijk alleen door en door zijn prachtig ‘Gebed aan den harden Dood’ (is dat niet de juiste titel? De sfeer ken ik in ieder geval nauwkeurig), waaraan ik me onmiddellijk verwant voelde, vooral door de bijzondere, on-burgerlijke partij, die hij met den dood daar speelt. Verder heb ik hem, ik vermoed geheel ten onrechte, verdacht van Chasalle-allures, waarom weet ik zelf niet, misschien uitsluitend op den naam af, zooals iemand, die Flaubert als lievelingsauteur had, omdat hij nooit iets van hem had gelezen.

Ja waarachtig, dit is het eerste oordeel buiten mijn zeer beperkten intiemen kring (ik bedoel daarmee natuurlijk niet den litterairen kring!), dat ik werkelijk beschouw als een ontmoeting. Niet, omdat het gunstig is, maar omdat het van een gelijkgerichte geest afkomstig is.

Alleen: ook ik, s.v.p., behoor tot de halve bevrijden! Daarom ben ik leeraar en secretaris-generaal en verliefd soms en zooveel meer. Het is eenigszins gemeen (cum grano salis) van du Perron, dat hij mij deze dingen voor de voeten werpt, alsof ze mij werkelijk ter harte gingen. Dat ik leeraar ben, is bovendien een quaestie van geld, die hij op zijn Rittergut gemakkelijk kan critiseeren, maar waaraan nu eenmaal geen lieve vaderen of moederen helpt. Slechts een millioentje aan steekpenningen kan daar een oplossing brengen.

Ik hoop eind Juli voor eenige dagen in R'dam te komen, om te verhuizen; ik eet dan wel in Caland, zal anders zeker een poging doen, je te bezoeken aan de Zeekant. Naar het tijdschrift ben ik zeer benieuwd; alleen lijkt me een conditio sine qua non, om er tegelijkertijd minstens drie de nek om te draaien! Voor een nieuwe en betere concentratie zou ik alles voelen. En dan financieren met roemeensche percenten uit perspompen gewonnen.

Ik had een zeer prettige week in Londen. Een raar volk overigens. Daarover aan tafel wel meer.

De brief van du Perron stuur ik je deze week terug. Ik zou hem graag aan één intimus laten lezen, waartegen je zeker geen bezwaar hebt?

h.gr.

t.t. Menno ter Braak

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie