Menno ter Braak
aan
Maurice Roelants
Den Haag, 4 februari 1935
4 Febr. 1935
Beste Maurice,
In antwoord op je brief van 2 dezer aller eerst dit: ik heb, toen Zijlstra mij Vrijdag opbelde, natuurlijk dadelijk gezegd, dat men in afwachting van de beslissing in deze netelige zaak het stuk van Varangot moest laten liggen. Tot 1 maart hebben we dus alle tijd om ernstig te beraadslagen.
Voor mij is het nog niet duidelijk, waar het eigenlijk om gaat; maar dat zal wel komen, omdat ik van de katholieke moraal niets begrijp. Gaat het om ‘erge’ woorden of ‘erge’ situaties of wat? Het zou mij evenveel moeite kosten, mij de moraal van de Zoeloe's te verdiepen, met je welnemen, en dit zonder eenige bedoeling tot beleediging; maar dat iemand als Gijsen, die de romans van Walschap blijkbaar zeer acceptabel acht, tegenover dit volstrekt ‘fantaisistische’ verhaal plotseling zijn katholicisme zoo zwaar voelt wegen, dat hij zonder eenig overleg uit de redactie treedt, is mij volkomen onbegrijpelijk. En ik dacht nog wel, dat het Vlaamsche katholicisme zoo vreugdig en tolerant was! Lieve hemel, wel een desillusie!
Beschouw dit als een zuiver persoonlijke reactie. Uiteraard is zij ietwat bitter, omdat ik van niets meer een afkeer heb dan van de hypocrisie, die zich op de borst slaat en bang is door andere hypocrieten te worden verloochend.
Zoodra jullie vergaderd hebben, zal ik natuurlijk het resultaat van jullie besprekingen aan de Ned. redactie voorleggen. Wellicht is dan een gemeenschappelijke vergadering het beste. Ik ben natuurlijk zelf gaarne bereid alle tegenargumenten tegen mijn opvattingen te overwegen en zou zelfs geen bezwaar hebben tegen een ev. onderhandeling met Varangot over het schrappen van een woord, als daarmee de gansche situatie kan worden gered. Maar als het om de moraal van het geheele stuk gaat, heb ik mijn standpunt nu al bepaald op: geen duimbreed wijken. Hoe Vestdijk en v. Vriesland erover denken, weet ik niet, maar als wij Virginia niet zouden kunnen plaatsen, zou m.i. de basis der samenwerking verdwenen zijn. Wat het mij in deze quaestie het meest interesseert, is de houding van Walschap. Ik kan mij hem slecht voorstellen in dienst van de katholieke moraal, maar het schouwspel zou anders bijzonder pikant worden.
Schrijf je mij dus omgaand na afloop van de VI. vergadering?
m.h.gr., ook van Ant, tt.
Menno
Als je van dezen brief gebruik wilt maken op de redactievergadering in tegenwoordigheid van Gijsen, heb ik daar zeker geen bezwaar tegen. Het beschrevene houdt geen plotseling opgekomen verachting voor Gijsen in; ik gebruik het woord ‘hypocrisie’ alleen, omdat ik dit verschijnsel geen anderen naam kan geven. Ik ben te allen tijde bereid, met Gijsen over dit woord te discussieeren, en er de consequenties van te verdedigen. Mijn houding t.o.v. het katholicisme zal hem bekend zijn, en in dit geval lijkt hij mij die kant van het katholicisme te vertegenwoordigen, waarvan ik den ergsten afkeer heb. Dat hij meent te moeten aftreden, is iets, dat ik niet vermag te beoordeelen; het zal wel ‘hooge politiek’ zijn; voor mij gaat het uitsluitend om de mogelijkheid van een gemeenschappelijke basis en die is er het meest bij gediend, als wij in gevallen als dit geen blad voor den mond nemen.
Origineel: Antwerpen, Letterenhuis