Menno ter Braak
aan
Maurice Roelants
5 juni 1935
5 Juni 1935
Beste Maurice
Mede namens de collega's van de Ned. redactie moet ik je nu toch eindelijk even laten weten, dat wij ten zeerste verbaasd zijn over de nonchalance, om niet te zeggen onhoffelijkheid, waarmee wij door de Vlaamse red. worden behandeld, speciaal inzake de quaestie Virginia. Nadat wij schriftelijk voorstellen hebben gedaan, die door jullie onaannemelijk worden geacht, komen wij na onzen tijd vrij gemaakt te hebben naar Antwerpen, waar blijkt, dat door een slordige behandeling der zaken van een van jullie (wie is ons natuurlijk hetzelfde) voor niets zijn gekomen en onverrichterzake naar huis kunnen terugkeeren. Dit daargelaten; daarna ontvangen wij geen enkel bericht, geen explicatie, geen tegenvoorstel voor een nieuwe vergadering, om het hangende geschilpunt eindelijk uit den weg te ruimen. Ik ben in Brussel, eenige weken later, drie dagen achtereen, en deel Truida mee, dat ik er ben; jij neemt niet eens de moeite mij op te bellen en mij een uitleg te geven van het misverstand en het stilzwijgen der VI. redactie. En tot op heden: niets! Ik meen, dat deze leutigheid niet in den haak is; althans zou ieder Noord-Nederlander zich het een behoefte hebben gerekend, zich over een dergelijke vergeefsche reis als de onze naar Antwerpen te verontschuldigen, of minstens een duidelijke opheldering te geven.
Inmiddels hangt het conflict Virginia nu al een half jaar, en dat lijkt ons ruimschoots veel. In overleg met Vestdijk en van Vriesland laat ik je dus weten, dat wij nogmaals bereid zijn de zaak in extenso (maar dan ook definitief) te bespreken voor 20 Juni a.s. te Rotterdam, en dat wij anders tot de publicatie in het Juni-nummer overgaan. Ik hoop dat die bespreking zal kunnen plaats vinden, want wij wenschen niets liever dan opheldering, maar kunnen niet eeuwig wachten, tot het Vlaanderen behaagt ons in Antwerpen... niet te ontvangen.
m.v.gr., tt.
Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum