Johan Huijts
aan
Menno ter Braak
Rotterdam, 29 april 1928
29 April 1928
Beste!
Hoe vergevingsgezind ik ook als mensch ben, als voorzitter moet ik de ergste verwijtingen doen. De F.R. heeft nl. gister slechts een rompprogramma kunnen vertoonen. Vrijdag bleek dat Mol er absoluut niets van wist, dat Rotterdam op 28 April draaide en nu zijn films zelf elders noodig had. Ik heb Pelster opgebeld (hij was ziek, maar zijn vrouw bemiddelde) om over de vervanging te praten: o.a. heb ik hem om de Handelsbladfilm gevraagd (dat we die nog niet eerder vertoond hebben, is eigenlijk ook een grief aan de leiding, die ervoor hoorde te zorgen, dat wat de een heeft den ander niet onthouden blijft) en deze is ons beloofd. Toen schijnt Metro-Goldwyn in gebreke te zijn gebleven, want we hebben niets meer ontvangen. Het is een samenloop van ongelukkige omstandigheden, die zelfs niet allen als delicta [onleesbaar] te contrueeren te zijn, maar ik moet er wel zeer op aan dringen, dat er steeds acht gegeven wordt op de tijdige verzending van films, ook door derden, enz.
En dan nog een verzoek aan jou: herstel de oude gewoonte het programma ineens aan mij op te geven; nu stuurde je het aan mej. Liefrinck, bij wie het gestrand is, wijl zij erop mocht rekenen dat ik [onleesbaar] [onleesbaar] ook ingelicht was. Het heeft een heele vertraging met ons drukwerk gegeven. Ik zelf voel een zekere inzinking, maar we moeten nog even standhouden!
Hart.gr
je
Johan Huijts
Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland