Albert Bassermann

Dehmel, Die Menschenfreunde
Ibsen, Nora
Salten, Vom andren Ufer

Het poeteloerige, roodgekussende basiliekje, dat men de Hollandsche Schouwburg noemt, krijgt een zekere internationale vermaardheid, die bijna opweegt tegen de verfoeilijke stijlloosheid, waarbinnen hier de histriones hun bedrijf moeten uitoefenen tot eigen en der toeschouwers ontnuchtering; het strekt het kunstzinnige Amsterdam alles behalve tot eer, dat het de groten der scaenische kunst niet beter ontvangt, trouwens niet beter ontvangen kan. Te dikwijls bleek ook weer in deze dagen tijdens de gastvoorstellingen van Bassermann, hoe dringend zelfs een geweldig acteur met een gezelschap, dat aan vele eisen voldoet, een milieu behoeft; hoe hinderlijk het kan zijn, wanneer de sfeer, die geen speler kan missen, aanvankelijk totaal afwezig is en alleen door diens voortdurend persoonlijk overwicht en door de

[p. 63]

aanhoudende geboeidheid van het publiek kan worden geschapen. Dit is een bijna bovenmenselijke taak, die zelfs de grootste niet steeds kan vervullen; niet genoeg kan er op gewezen worden hoe nauw spel en omgeving, acteur en publiek met elkaar verband houden. Of men deze kwestie oplossen zal als b.v. Teirlinck, die de spelers uit de zaal laat opkomen (hetgeen Royaards liet vervallen) dan wel in de vorm van een proscenium, dat een groter lokaal contact veronderstelt, blijft een hier niet te bespreken vraag; dat evenwel de zielloze constructie der stijl-Willem III-schouwburgen voor de moderne toneelspeelkunst een ernstige belemmering is, wordt door de superieure Bassermann-voorstellingen zeer demonstratief bewezen.

Wanneer men dus rekening houdt met deze feiten, blijkt Bassermanns genialiteit des te opmerkelijker. Zijn spel kent bij alle overwogen beheersing geen ogenblik van verslapping; het is noch het stugge, maar onmiddellijk expressieve gebaar van Wegener, noch de directe lyriek van Moissi, maar de voldragen, verwerkte en toch in effectu bijna ongrijpbare opvatting, die iedere rol van Bassermann consequent bepaalt. Noch Moissi's poëtenkop, noch Wegener's uitheems masker overtreffen het enorme spel van Bassermann's wonderlijke knieën, waarmee hij alle denkbare zielencomplicaties weet uit te drukken, hij moge dan een verzakte Baumeister Solness, een door zijn misdaad opgevreten Christian Wach, een slappe decadent als Hugo von Neustift geven. In deze knieën is de gehele Bassermann terug te vinden, die in geen rol zijn individuele eigenaardigheden verheimelijkt, maar ze steeds door zijn persoonlijkheid heen tot objectief leven weet te vervormen; in deze knieën is de zorgeloosheid van de landjonker en de ellende van een gemartelde, beide vreemd aan de stabiliteit, die de maatschappij eist.

Zonder twijfel bereikte deze begenadigde toneelspeler in Die Menschenfreunde van Richard Dehmel een hoogtepunt, dat daarna niet meer overschreden, misschien in de tweede eenakter van Salten even bereikt

[p. 64]

werd. Dit bittere stuk stelt tegenover de steeds somberder verwording van een mens, die gekweld wordt door het geheim van een moord, omtrent welks feitelijkheden Dehmel ons in onzekerheid laat, de steeds aanzienlijker uiterlijke eerbewijzen die diezelfde mens worden gebracht; en terwijl hij zijn luguber spel speelt met zijn neef, de ‘Kriminal Kommissar’ met als inzet zijn schuld en tot zijn dood in deze coquetterie volhardt, verheft de wereld hem in de adelstand. In deze Christian Wach wist Bassermann, in voortreffelijk samenspel met Rudolf Lettinger, de ganse ontreddering van dit langzaam verterend bestaan te suggereren, met een gebiedende macht over het kleinste gebaar en een volkomen psychologisch begrijpen, die alle kritiek ter zijde stellen. De acteur was hier in de mens Christian Wach opgegaan.

Met de advocaat Helmer - die Bassermann in Nora speelde - kan ik mij daarentegen moeilijk verenigen; hij zocht een gewilde bruutheid, een burgerlijkheid-van-debittertafel, die Ibsen bezwaarlijk bedoeld kan hebben en die hoogstens in het derde bedrijf gemotiveerd kan zijn. Else Bassermann als Nora droeg dit stuk; in haar doorvoeld spel wist zij de gedeelten, die ons te theoretisch aandoen, bewonderenswaardig te overwinnen. Zij is een merkwaardige actrice, die met eenvoudige middelen veel bereikt, dat aan oververfijnden vaak vreemd blijft.

De drie eenakters van Felix Salten, die door de éne vlag Vom andren Ufer gedekt worden, zijn van zeer uiteenlopende waarde. Het gemeenschappelijke is slechts het motief: mensen van verschillend ‘gehalte’ komen met elkaar in aanraking en daardoor in botsing. In Der Graf en Auferstehung verloopt alles in een onschadelijk en handig geschreven komedietje; Der Ernst des Lebens brengt een laatste telg van een adellijk geslacht tegenover een door eigen kracht omhoog gekomen arts; hier staan de twee opvattingen raak en scherp getekend tegenover elkaar en tot het uiterste contrasteren de tegenstellingen zeer markant. Bassermann als Freiherr von Neustift ontplooide nu weer zijn fenomenale ver-

[p. 65]

mogens en vertolkte de zwakkeling met grote liefde; in de beide andere stukjes had zijn talent zich begrijpelijkerwijze te beperken. In Auferstehung kon Else Bassermann een in haar naiviteit aandoenlijke Marie geven.

Van het gezelschap, dat zeer goede prestaties leverde, traden naast de genoemden vooral Leopold von Ledebur en Ferdinand Wagner op de voorgrond.

 

8 maart 1924

M.t.B.