[p. 82]

Boekbespreking
G. Mannoury, Wiskunst, Filosofie en Socialisme.

Het goed recht van boekjes als dit, nu herdrukte en vermeerderde werkje, geloof ik in het algemeen te mogen ontkennen. Een verzameling van merendeels aforistische fragmenten is niet de juiste bron, waaruit men zijn kennis van een persoonlijkheid put; vooral niet, wanneer die persoonlijkheid zeer belangwekkend en uiterst veelzijdig is. Deze ‘Auswahl’ moge al een zekere systematische grondslag hebben, als geheel blijft het een zestig bladzijden tellend opusje een aangeven van grote lijnen, een Baedeker van des schrijvers uitgebreide wetenschap, waardoor men misschien tot kennismaking van zijn volledig werk kan komen, maar op grond van dit alleen zeker geen oordeel zal durven vellen.

Want Prof. Mannoury bepaalt zich niet tot Wiskunst, (geen Wiskunde, de tendens ligt in het woord opgesloten!). Filosofie en Socialisme, van welker eenheid dit bundeltje moet getuigen, begripmatig, in hun onderlinge verhoudingen gezien: neen, naast meetkunde-onderwijs, hegelarij en vakbelangen kunt U hier ook wetenswaardigheden vinden over Taaltrappen, Boedhisme, Wibaut en het recht van interruptie; nevens boekbesprekingen en... verzen, die beter hadden kunnen zijn. En al kost het geen moeite al deze onderwerpen bijeen te zamelen in het gareel van de titel, het blijft een zeer precaire arbeid deze losse gedachten, slechts even aangeroerd, naar waarde te schatten.

Prof. Mannoury, die hier en daar zachtkens spot met de hegelarij zonder hoofdletter, is intussen als stilist door de vernuftige spelingen der dialectiek ingepalmd. Daarom laten zich zijn fragmentjes voortreffelijk lezen, al wekt deze spitse scherpte dikwijls wensen naar een ‘gewone’ zin. Ik citeer enige zeer puntige aforismen:

 

‘Alleen de daad, uit gezamenlike gedachte geboren, is revolutionnair. Alleen de gedachte, op gezamenlike

[p. 83]

daad gericht, is revolutionnair’.

‘Breekt, kameraden, met uw vaderlandsliefde-zondermeer. Want haar naam is broederlandshaat’.

‘Wie “Majesteit” zegt van een Mens, schendt de Majesteit en de Mens’.

 

De felle, satirische geest van de auteur wordt vertederd voor het idee-Socialisme, dat zijn grote liefde heeft.

 

‘IJdele profetieën en zinledige idealen, roept men ons toe. Maar profetieën en idealen zijn ook werkelikheden en tellen óok mee als maatschappelike krachten en als maatschappelike symptomen. En “ijdel” en “zinledig” zijn zij enkel, zoolang zij niet leven in de geest der gemeenschap, die ze bezielen en bevruchten moet...’.

 

Men leze dit boekje dus als een inleiding. Een andere betekenis kan men er m.i. niet aan toekennen.

 

12 april 1924

M.t.B.