Teirlinckiana

Hij kwam, zag en overwon, met Willem III in de rug en een afgrond van ruimte om het wielend lichaam. Hij kwam in de holle zaal van een vergaan geslacht, hij zag een gemengd publiek en overwon de Koningszaal van Artis en daardoor het publiek.

Hij, de gebarsten profeet in smoking... Herman Teirlinck.

Wij verwachtten de man van Mijnheer Serjanszoon en van Ik Dien; een respectabele figuur met een litterair verleden. Wij verwachtten een ivoren aapje misschien, precieus, broos en fin de siècle...

Hij overwon als een ander, een zelfvernietiger; als een geniale zenuw, als een gespannen boog, als geparfumeerd buskruit, als een mobiele Chinees. Hoorden wij, wat hij te zeggen had? Ach neen; hij sprong door de zaal, over de stoelen, over de koppen, gaf hier een mep, daar een pétillant compliment. Hij trok mij aan de oren, zo goed als de bobbed-hair-juffrouw voor mij, zo goed als zichzelf. Alles ter meerdere ere van het toneel.

Deze spiraalveer lachte ons uit. Hij ontrolde niet dadelijk. Hij streelde peinzend zijn eigen woorden en gesoigneerd haar. Excuseerde zich, dat hij exploderen moest. Een wetenschappelijke inleiding met een knipoogje.

Hij ontvouwde zich. Naast de lila buttonhole begonnen de handen van het luchttoernooi. De mond begon de hopeloze strijd voor een nieuwe dramatiek. Maar

[p. 227]

wat deerde ons de nieuwe dramatiek! Het was Herman Teirlinck, die hier zichzelf ging offeren; een rozengeurend offer van brandende eloquentie. Wat deerde ons het mystisch cijfer op het voorhoofd der middeleeuwse madonna, de erotische krul van Ruben's geliefde! Herman Teirlinck greep de argumenten en formeerde ze tot zelfbeklag!

En toch: hij protesteerde.

Door deze verheven inconsequentie heeft hij gewonnen. De stompzinnige voetbalwaanzin (de gemeenschapskunstemakerij van deze eeuw, het kleine denken van de crossword-puzzel, de etherverachting van de radio, hij sleurde ze door het slijk van zijn spelende verachting. Hij verdoemde ze met één priem van zijn rusteloze vinger. Rusteloos protesteerde hij tegen de tijd en tegen Ik Dien.

En toen hij zichzelf verscheurd had, was hij nog dezelfde volmaakte gentleman van het eerste peinzende ogenblik.

 

Ik geloof er niet aan. Ik geloof niet aan de nieuwe Teirlinckse dramatiek, want ik geloof in Ik Dien en De Vertraagde Film. Maar ik leerde een verontwaardigde en toch verfijnde kennen. Eén, die het donderend verwijt kan laten kietelen. Eén die is gekomen, mij natuurlijk niet heeft gezien en nochtans volslagen heeft overwonnen.

Ik buig mij in het stof.

 

7 maart 1925

Murena