Een tweede liefhebber

De heer M.t.B. is een slimmerd.

Nauwelijks krijgt hij in de gaten hoe zijn vriendin Polly wegens een mij bewezen vriendelijkheid wordt beloond, of hij haast zich haar voorbeeld te volgen en voegt mij, geheel ongevraagd, een aantal vleiende woorden toe.

Hij wil ook beloond worden!

Wel is waar slaat de opmerking die hij maakt in dit verband als een tang op een knor, en zal zij degenen die een voorafgaand stukje in dezelfde P.C. lazen, niet bijzonder origineel toeschijnen, de goede bedoeling wil ik toch graag erkennen.

Aangezien ook bij hem van een introductie op het corpsbal geen sprake kon zijn, is het hem dus te doen om een rol in het groenentoneel. Me dunkt dat hij wel een goede jeune premier zou zijn.

Laat hij zich dus in september op de juiste datum in het vereiste toilet (hij heeft het al meer aan gehad) ten Senaatsburele (hij is er al meer geweest) vervoegen. De rest komt dan wel in orde. Inmiddels kijk ik met belangstelling naar de volgende gegadigde uit.

 

P.W.

Antwoord aan P.W.

Van deze meneer had ik geen andere repliek verwacht. Aan een praeses van een toneelvereniging mag men

[p. 259]

toch niet de onredelijke eis stellen, dat hij verstand van toneel zou hebben. Toch meende ik, als toneelcriticus van P.C., mijn (nogmaals: zuiver artistiek bedoeld) protest te mogen laten horen, ook al wist ik vooruit, dat P.W. geen artistieke verdediging van zijn ‘kattebelletje’ zou kunnen leveren en dit voor de hand liggende mopje voor de dag zou halen.

Ik heb er overigens niet het minste bezwaar tegen dat deze gloednieuwe oude koe geplaatst wordt. Dat de inzender de absoluut valse voorstelling geeft, dat ik mij met corpszaken zou willen bemoeien, moet hij zelf maar verantwoorden. Alleen had ik dit liever gehoord uit een oudere mond dan die van P.W., ten tijde van bovenvermelde tragische gebeurtenissen nog een onschuldig gymnasiumvlerkje.

 

4 april 1925

M.t.B.