De 2500ste Groene

Bij jubilea als dit merken wij, pas geboren vlegeltjes, weer eens behoorlijk, dat wij nog maar broekjes zijn. Dit is deels een hoogst aangenaam vooruitzicht, omdat men altijd óók nog éénmaal de kans kan krijgen, wanneer die anderen, die nu een ogenblik op hun lauweren rusten, de velden der rusteloze journalistiek zullen hebben verlaten. Maar dit vooruitzicht is primitief van ‘tijdelijke’ verdwazing; ook wij zullen eens gearriveerd zijn, misschien in de modder, máár gearriveerd. De donkere kant van het broekjesschap weegt voor ons immer zwaarder.

Toch verheugt het mij bovenmate, dat ik bij deze gelegenheid nog slechts meewerk aan een geel blad, afgezien van het onbetwistbaar feit, dat ook dit op een behoorlijke staat van dienstjaren kan terugzien en door zijn snelwisselende redacteuren voor de eeuwige jeugd heeft getekend, hetgeen men zelfs van de Groene niet kan zeggen. Mijn vreugde is daarom groot, omdat alleen een studentenblad het privilege kent van de absolute vrijheid van spreken. Juist daarvan kunnen wij na afloop van een welverdiend feest gebruik maken, om hier eerlijk te verklaren, wat een geregeld lezer van de Groene, nog geen kwarteeuw oud, van dit feestvarken denkt.

Het spreekt vanzelf dat het 2500ste nummer overvloeit van hulde en hoffelijke bejegeningen (daarom

[p. 278]

lees ik liever een gewoon nummer). De ene Nederlander na de ander komt zijn krans aanbieden. Laten wij geen ogenblik aarzelen de onze daarblj te voegen; de bladeren komen van net juist bezongen pleintje aan de Oudemanhuispoort en op het lint lieten wij de volgende spreuk drukken:

 
Godlof, wij kenden nooit den jammer
 
Van 't leven zonder ‘Amsterdammer’.

Met deze spreuk is gezegd, dat ieder fatsoenlijk intellectueel of semi-intellectueel de Groene leest; dat hij buiten haar niet kan. Daarmee is gezegd, dat ook de jeugd het hogelijk waardeert, dat de Groene, tegenover de anonieme rose karakterloosheid van zeker Haags weekblad, een bolwerk is gebleven voor persoonlijke oordelen. Daarmee vallen wij prof. Brugmans bij, die de nadruk heeft gelegd op de omstandigheid, dat Amsterdam de jubilerende herbergt; want de Groene is in den Haag ondenkbaar.

De Groene is, in één woord, het enige algemene Nederlandse weekblad (dus afgezien van organen van een bepaalde richting), dat waard is gelezen te worden.

Maar wij wilden immers eerlijk zijn; dan ook in malam partem. Denk niet, oude, die in veel opzichten jong wist te blijven, dat wij niet weten af te geven op uw fouten. Want wij gedenken op deze dag ook de dierbare Mos-Groene, de bittere vijandin, die zo ongenadig scherp en prachtig kwajongensachtig kon zijn, te vroeg genekt door de welvoeglijke burgerij. Haar geest is niet altijd overgegaan op deze nabestaande, die er ook vervelende en onleesbare mannen en vrouwen op na houdt, over wier produkten men aan de leestafels zo rustig insluimert. De partijloosheid kan ook wel eens samenvallen met een slaapverwekkend vacuum. Oude Groene, bij een feestdag blijven namen ongenoemd; maar weet, dat uw gezicht van slapliberalige tante u niet het best staat!

 

Het jubileumfeest droeg een intiem en gezellig karakter. In ‘Couturier’ hebben zich j.l. zaterdag velen

[p. 279]

verzameld, grote en beroemde, de moeite van het bekijken waard, ‘gewone’ van alledaags kaliber, die er prijs op stelden vrienden van de Groene te heten. Van zulke vrienden zal zij, naast de voortdurende belangstelling, ook de voortdurende kritiek wel willen aanvaarden.

 

16 mei 1925

M.t.B.