Jaarkroniek

I. Toneel

Alvorens de rekening op te maken over het afgelopen seizoen behoort men zich af te vragen, waarvan men de rekening eigenlijk opmaakt: van het spelgehalte en de toneelbouw, van de waarde der gespeelde stukken of van de energie in het experimenteren. Het oordeel zal er van afhangen, welke factoren men het zwaarst laat wegen; en het billijkste vonnis wordt geveld, wanneer men alle drie de revue laat passeren en vervolgens nagaat, welke factor eigenlijk het seizoen ‘maakt’.

Spelgehalte en toneelbouw. Ik begin met datgene, wat het meest binnen het bereik ligt van de toneelgezelschappen zelf: het spel, inbegrepen de regie, en de toepassing van het decoratieve element. Hierin wordt de aanschouwelijkheid an sich verwezenlijkt, vrijwel onafhankelijk van de auteur van het opgevoerde stuk (hier zij afgezien van eventuele aanwijzingen omtrent spel en decor, die de schrijver natuurlijk naar zijn welbehagen kan geven). Er gebeurt wel is waar niets zonder de auteur, wiens bedoelingen de goede acteur speelt; maar het ‘hoe’ van de verwezenlijking is toch het artistiek eigendom van toneelspeler, regisseur en decorontwerper.

Het Vereenigd Tooneel, dat Royaards dit jaar in de Stadsschouwburg verving, hoofdzakelijk samengesteld uit spelers van de ‘Haghespelers’ en ‘Comoedia’, was door zijn geprivilegieerde positie het centrum van alle scenische belangstelling. Toch heeft het, wat het aanschouwelijk element van het repertoire betreft, een

[p. 298]

moeilijke tijd achter de rug. Verschillende opvattingen streden om de voorrang: Verkade tegen van Kerckhoven. Men versta mij wel: ik noem hier slechts personen om schematisch twee richtingen aan te duiden. Het gedurfde en bizarre stond hier tegenover de meer goedmoedige richting van het verzorgde blijspel. Het einde bracht dan ook de breuk, die te voorzien was: in het komende seizoen treedt van Kerckhoven zelfstandig op met zijn nieuw ensemble ‘De Speeldoos’. Voorlopig sta ik enigszins sceptisch tegenover een troep, die als beginsel het ‘goede blijspel’ heeft gekozen; dit kan gemakkelijk overslaan naar simpele amusementskunst. Maar men mag hopen, dat de vele onmiskenbare artistieke kwaliteiten, die van Kerckhoven zeker bezit, het tenslotte zullen winnen.

De gebrokenheid van opvatting heeft zich dikwijls in het spel niet verloochend. Als een frappant voorbeeld noem ik b.v. Synge's Playboy, waarin alle denkbare mogelijkheden van acteren met elkaar in botsing kwamen, nauwelijks door een te slappe regie bijeen gehouden. De verdienste van het ‘Vereenigd Toneel’ op dit terrein lag dit jaar nog voornamelijk in de afzonderlijke talenten: Van Dalsum, Eerens, Chapelle etc. Een werkelijk ‘einheitliche’ opvoering werd nog zelden gegeven, waar het spel van groter groepen betrof. Eén van de beste resultaten was daarom zeker Voulez-vous jouer avec môa, het diepzinnig-geestige blijspelletje van Achard, dat hoofdzakelijk de verfijndheid van het individu eist.

Een scherp contrast met het ‘Vereenigd Tooneel’ vormde, wat spel betreft, Royaard's Nederlandsch Tooneel, dat in het volgend seizoen eveneens van samenstelling en leiding verandert. De gesloten discipline van Royaard's regie leverde o.a. de prachtige vertolking van Heyermans' Uitkomst op; terwijl de regisseurs van het ‘Vereenigd Tooneel’ meestal streefden naar esthetische effecten, picturaal relief (vgl. als uitstekende consequentie daarvan de ‘proloog zonder woorden’ van Liliom, een meesterstukje van v. Dal-

[p. 299]

sum), werd hier een eenheid bereikt, die misschien de eigenaardigheden der persoonlijkheid te veel afslijpt, maar in ieder geval een feilloze vertoning tot stand kan brengen. Het is te betreuren, dat het ‘Nederlandsch Tooneel’ zich verder bij klein werk bepaalde, waaraan financiële omstandigheden wel niet vreemd zullen zijn geweest.

Het Schouwtooneel, dat, eveneens door de omstandigheden zijn aandacht te weinig tot Amsterdam kan beperken, wist zijn reputatie in dit seizoen te handhaven. Al domineert Jan Musch altijd sterk (Krelis Louwen, Dr. Knock, Consequentie van Fatsoen) men beschikt niettemin over een aantal spelers, die elkaar begrijpen en wier mentaliteit ongeveer homogeen is. Helaas ontbreekt een geniaal regisseur: Adriaan van der Horst heeft zeker zijn verdiensten, maar zijn werkzaamheid kan men toch niet baanbrekend noemen.

Een rijkgeschakeerde troep als het Rotterdamsch Hofstadtooneel zien wij te weinig. En wanneer wij van der Lugt en de zijnen zagen, grijnsde ons te vaak het rendabele Boefje tegen. Toch kregen wij enige belangrijke premières met goede spelers; maar sterke individualiteiten zijn ook hier vrij zeldzaam. (mevrouw Tartaud, Schwab).

Wat aan buitenlands toneel in deze stad vertoond werd, is tamelijk droevig. De Wegener- en Bassermannvoorstellingen van het vorige jaar werden schamel vergoed34 door wat middelmatig frans toneel, dat in geen enkel opzicht de moeite van het reisje waard bleek. Alexander Moissi gaf een opmerkelijke opvoering van The Doctor's Dilemma, maar zijn twee andere stukken bleven door onvoldoende tegenspel beneden amsterdams peil.

Deze spelkritiek zou eenzijdig zijn zonder een enkel woord over de decoratieve resultaten. Ook in dit opzicht heeft het ‘Vereenigd Tooneel’ interessant geëxpe-

[p. 300]

rimenteerd, dank zij de deskundige hand van Wijdeveld, (vooral: St. Joan, Jenseits, Liliom). Er is hier een revolutionnair zoeken, waarvan in de toekomst veel verwacht mag worden. Hier moet dan ook zeker genoemd worden Saalborn's toneelschikking van Uitkomst, die bovendien door materiële moeilijkheden belemmerd werd. Noch het ‘Schouwtoneel’, noch het ‘Hofstadtooneel’ hebben deze revolutionnaire tendens. Vooral de decors van Van der Kooy, die toch bijna altijd behoorlijk gestyleerd zijn, missen de grote lijn.

Waarde der gespeelde stukken. Energie in het experimenteren. Deze beide factoren zijn nauwelijks gescheiden te behandelen, hoewel zij niet samenvallen. Er is een voorzichtig wegen en een voortvarend aangrijpen. Het komt mij voor, dat wij jongeren, bij een beoordeling van het seizoen, in laatste instantie toch steeds als definitieve waardebepaling moeten laten gelden: de durf van het experiment. Waar een vooruitzien is in de toekomst, mag men ook het streven verwachten naar praktische assimilatie van de middelen aan het gestelde ideaal. Ook wanneer de werkelijkheid voorlopig gebrekkig blijft, waardeert men in de eerste plaats de bedoeling en de wil, nieuwe dramatische uitingen onder de ogen van het publiek te brengen.

Daarom geloof ik, dat het Vereenigd Tooneel, ondanks de vele vergissingen en onvolmaaktheden, in dit seizoen zijn plaats in de Stadsschouwburg op zeer voldoende wijze heeft gerechtvaardigd. Het bracht St. Joan, dat in ieder geval een gebeurtenis mag heten; het bracht belangrijke premiëres als Het Carnaval der Kinderen, Aan gene Zijde, De Woonschuit, De Held van het Westerland, Speelt U met mij, Liliom; d.w.z. een weemoedig-verzacht frans naturalisme, duits en hollands expressionisme, toneel der zgn. ierse renaissance, boulevardesk vermomde wijsheid en één der beste stukken van Molnàr. Zij zijn merendeels ‘gevallen’; wij weten langzamerhand, wat dat betekent voor de kunstwaarde! Het ‘Vereenigd Tooneel’ komt de eer toe de kennismaking mogelijk te hebben gemaakt;

[p. 301]

daardoor behoudt zelfs een m.i. volkomen mislukt experiment als De Woonschuit zijn waarde.

Het Nederlandsch Tooneel gaf, behalve Uitkomst, een Grand-Guignol avond en De Achtste Vrouw van Blauwbaard, dat de burgerij van Amsterdam inpalmde. Aan grote hoeveelheden heeft Royaards zich ook nu niet bezondigd.

Voorzichtigheid was ditmaal de moeder der porseleinkast van het Schouwtooneel, dat zich niet aan excessieve keuze tebuiten ging. Dr. Knock en Krelis Louwen veronderstellen geen buitengewoon gespecialiseerd publiek, maar zijn een opvoering volkomen waard. Ghéon's Goede Reis viel helaas; wat het stuk aan tempo mist, bezit het te over in fijne humor. In het bijzonder blijft het ook te waarderen, dat men Pirandello, die het toneel in geheel Europa steeds meer beinvloedt, wat nader belichtte door zijn Consequentie van Fatsoen.

Een omwenteling te bereiken beoogde evenmin het Hofstadtooneel, dat zich zelfs niet geneerde Vlindertje met enorm succes ten tonele te slepen. Maar daarnaast staan kostelijke vertoningen van Het Poortje en Kaiser's Sensatie, waarin dit gezelschap op zijn best was. Mijn schuld is het niet, dat zij maar een enkele voorstelling haalden tegen Als de ster bleef stillestaan drie of vier. De Moederlegende van Unger was een misgreep, die ook als experiment geen waarde had35

Eindigen wij met het buitenlands toneel. Het stelletje stukken schreeuwde grotendeels absoluut niet om een opvoering, maar Die Jüdin von Toledo, Hedda Gabler e.a. hadden in een superieure bezetting enig bestaansrecht méér gehad.

Ik zou niet volledig zijn, wanneer ik hier de nieuwe dansen van Gertrud Leistikow vergeet, die in P.C. reeds uitvoering werden gekarakteriseerd, evenals het optreden van Sent M'Ahesa; zij vallen echter, strikt genomen, buiten het toneel.

[p. 302]

II. Cinema

Een filmseizoen is eigenlijk altijd belangrijk. Want deze kunst, die nog zozeer in de afdwalingen der primitieve fouten is bevangen, is aktief als geen andere. Wel is waar staan tegenover iedere ‘kunst’-film minstens 25 ‘produkten’; maar iedere stap vooruit is een moeizaam gewonnen resultaat, dat eerbied afdwingt, wanneer men de te overwinnen bezwaren overweegt. Daarbij wordt de film ons als een geschapen voortbrengsel van een natie, een cultuur of wan-cultuur, geboden, waardoor alleen al in deze cosmopolitische veelheid een belangwekkend punt van vergelijking te vinden is.

Nog eens op de principes der filmkunst ingaan, zou, na hetgeen in deze jaargang daarover geschreven is, overbodig en vervelend zijn. Hier worden terloops enige grote gebeurtenissen aangestipt, die mij tekenend schijnen voor de ontwikkeling van de film in dit seizoen.

Waarschijnlijk wijkt mijn oordeel enigszins af van het meest gangbare, wanneer ik als beste film noem Das Wachsfigurenkabinett (De Man met de wassen Beelden). In het algemeen zal ongetwijfeld als zodanig gelden het verfilmde Nibelungen-epos. Ik ben echter geneigd, op grond van het verschil tussen ‘realistische’ en ‘expressionistische’ films, dat ik vroeger eens gemaakt heb, aan de laatste groep de grootste mogelijkheid voor een verdere ontwikkeling toe te kennen. De Nibelungen was meer een majestueus eindpunt, een tot het uiterste gestyleerde vervolmaking van realistische motieven, waarin het spel uiteraard zeer sober en ‘legendarisch’ moest worden gehouden; het spel diende bijna uitsluitend het picturale, wat nooit de roeping van de film kan zijn. Het Wachsfigurenkabinett gaf, schoner dan ik het ooit zag, magistrale filmdramatiek. Misschien was hier meer onbekookts; maar daarom was er ook meer aan de mogelijkheid overgelaten. Conrad Veidt als Tsaar Iwan blijft voor mij de beste filmactie, die ik in dit seizoen zag; dit was een volko-

[p. 303]

men begrijpen, een geheel meester-zijn van het wezen der filmkunst. Van eenzelfde begrijpen was trouwens ook doordrongen de Kean van Mosjukin in de film van die naam.

De Nibelungen, in mindere mate ook De Kroniek van Grieshuus blijven overigens grote getuigenissen van subliem stijlgevoel, al is het mijn vaste overtuiging, dat de cinematografie tenslotte meer gebaat zal zijn bij de andere richting. Het is zeker een verblijdend teken, dat het Rembrandttheater juist aan de duitse film toegang verleent (U.F.A.-maand), omdat wij van die zijde voorlopig de beste dingen kunnen verwachten.

De amerikaanse stijlloosheid culmineerde dit jaar in De tien Geboden. Men schijnt nu aan de overzijde des Oceaans langzamerhand de onbenullige walgelijkheid van dit gepruts te gaan inzien; maar grote positieve resultaten heeft dit inzicht nog niet opgeleverd; trouwens, de mechanische levenswijze van de producenten doet weinig anders verwachten dan epigonisme van Europa. Zowel Hollanders als Italianen, die óók films maken, zuchten nog onder hun invloed. De Fransen toonden onlangs met Le Miracle des Loups dat zij technisch iets kunnen presteren; de dynamiek van de film hebben zij echter in dit werk miskend.

 

Zo was het gedurende dit dramatische seizoen, ondanks periodieke slapten, een genot in Amsterdam te leven. Misschien maakt juist de zeldzaamheid der verrassende evenementen dit genot van edeler gehalte.

 

18 augustus 1925

M.t.B.

34In de vakantie vulden Wegener en Tilla Durieux een deel van de lacune aan.
35De Uitvaart van Sutton Vane kon ik niet bijwonen.