[p. 311]

Boekbespreking

Hippocreen, Bloemlezing uit de Amsterdamse Studentenpoëzie, samengesteld door P. Januarius Axiopolis.

Meer dan tien jaar geleden bezorgde François Pauwels een bundel studentenzangen onder de titel Io Vivat. Er sprak een goedmoedige, lollige geest uit. Of het als geheel zeer geslaagd was, mag betwijfeld worden; de meeste rijmsels hadden gevoeglijk in het graf kunnen blijven rusten.

Sedert dien is er veel veranderd. Ons studentengeslacht heeft de oorlogstijd met zijn nasleep achter de rug en leeft in de malaise; van de goedmoedige studentikositeit moest veel verloren gaan; de geest werd harder, cynischer, naarmate de verhoudingen in de maatschappij, tussen de seksen ook, een ander, minder gemaskeerd karakter aannamen. (Immers van de twee om elkaar heen dribbelende seksen moet de studentenpoëzie het voornamelijk hebben).... Charivarius stond op en luidde een nieuwe era van rijmkunst in, één van uiterst vernuftige techniek.... De bron Hippocreen leverde een steeds bijtender vocht.....

De nieuwe verzameling, die thans bij de welbekende studenten-uitgever Clausen in een sympathiek gewaad het licht heeft gezien, betekent in bijna alle opzichten een vooruitgang bij de vorige. Bij de keuze is zorgvuldige selectie toegepast. De begaafdheid der medewerkers is meestal veel groter. De geest is spitser, scherper, minder eentonig. En hoewel ondergetekende er zich niet op beroemen mag geheel onbevooroordeeld tegenover dit boekje te staan, het feit, dat hij althans niet meewerkte aan de samenstelling, geeft hem de vrijheid zijn gemaskerde collegae met een warm woord bij het publiek aan te bevelen.

Immers, de hippocreendrinkers zijn gemaskerd; een gemaskerde, P. Januarius Axiopolis, bundelde hen. Wij zullen hem niet demaskeren, hoewel de erkentelijkheid voor zijn goede daad dat zou billijken. Maar wie hem

[p. 312]

kent, hij herkent hem overal en vooral, derdendeels, in de inleiding, die deze rijmen ‘chaperonneert’. Hoe roerend beschrijft hij de bron Hippocreen op de Helicon! ‘Zij was ontstaan door een fikschen trap tegen den rotswand, afdruk van den hoef van Pegasus, het gevleugeld ros. Nadien hadden de Muzen haar in protectie genomen en den gegadigden beschikbaar gesteld tot het putten van dichterlijke bezieling’. Een gebeurtenis, die de bandtekenaar verbeeldde (of liever: verbierde) op een zeer decoratieve wijze.

Eén bedenking: het ware juister geweest, de naam ‘poëzie’ in de titel te vermijden. Het geestelijke proces, dat een hippocreen verwekt, heeft weinig met ‘dichten’ uitstaande; dit geslacht verloor gelukkig de naiveteit om alle rijm ‘gedicht’ te noemen! In de meeste gevallen staat dit genre dichter bij de wiskunde dan bij de poëzie. Door de naam ‘poëzie’ weg te laten hadden de samenstellers de hippocreen, de lichte muze van het ‘intellectualistische grapje’ op haar gebied een zelfstandige plaats toegekend; zelfstandig zijn wij steeds bereid haar ten volle te appreciëren. Enkele uitzonderingen voorbehouden, bevat deze bundel geen gedichten.

Spotziek dandyisme, cerebraal genoegen aan klankverbindingen, wrange ironie of genoeglijke lol inspireren tot hippocreen; zij is de kunst van het tot doel geworden effect, waarbij men het genie herkent aan de geslaagdheid der contrastwerking.....

Bij de bundel van Pauwels sluiten zich, onder deze ‘hipoocrenisten’ enkele ouderen aan. De voornaamste onder hen is Fur. Zijn school heeft iets van de sentimentaliteit van een ballade, die achter branieachtige spot schuil gaat; er zit een weemoedige deun in: ‘so ist das Leben!’. Gewilde truc van deze rijmers is de telkens terugkerende begin- of eindregel.

De jongeren, geleid door Heyntgen tot St. Jans, geven aan de collectie haar speciaal, jong-amsterdams karakter. Zij zijn intellectualistischer, wereldwijzer, mathematisch belust op woord-effecten. De

[p. 313]

weltmännische, klassiek gepolijste geest van Heyntgen, verwant aan Charivarius, gaf er het cachet aan; zijn discipelen zijn vele. P. Rijmelmans, die ook de hymnische geestdrift vertolkt, de cynische Pleinkenner Bifrons, Doublache... de lezer van P.C. heeft hen meer gezien; hun beste werk is hier te vinden. Een zeer afzonderlijk figuur maakt de knorrige en gemelijke Cantabrio, een voortreffelijk en rücksichtslos kankeraar.

Een eigenaardige tussenvorm van hippocreen en poëzie is het prachtige, waanzinnige lied ‘Typische Studenten’, geschreven door R.I.P. Hier raakt de vreemde, onlogische humor een dieper, een dichterlijk bewustzijn van de doelloosheid van het leven:

 
Dit zijn ook kinderen van God,
 
Hij heeft ze geboren, geloofd zij God.
 
 
 
Hij heeft ze vergeten, Hij is oud,
 
Hoe wilt ge, dat Hij alles onthoudt?

Een eenzame zonderling is deze. Ook hij behoude zijn masker: R.I.P.

 

Deze bespreking wil niet eindigen zonder een conclusie. Deze bundel Hippocreen wijst op een eigen en enig karakter van het amsterdamse studentenleven in de laatste jaren. De vraag, die hierbij rijst, is: dreigt hier niet een inzinking? In het laatste nummer van de vorige jaargang van dit blad heeft één onzer collega-redacteuren een wat somber geluid laten horen over de toekomst; hij stond in dit opzicht zeker niet alleen. Waar moeten de toekomstige P.C.-magnaten vandaan komen?

Wij menen, dat het boekje Hippocreen een traditie inhoudt, die moet worden overgeleverd, wil Amsterdam, wil P.C. zijn eigenheid bewaren. Laten wij daarom de gezapigheid der ‘coming men’ aan bescheidenheid toeschrijven, waar eens een eind aan kan, aan moet komen.

 

19 September 1925

M.t.B.