Premiere van ‘Smaadschrift’
Bij het Hofstadtooneel
Een sterk stuk in een goede bezetting

De heer Van der Lugt Melsert heeft gisteravond durf betoond: hij heeft het gewaagd het seizoen te openen met een Smaadschrift, waarvan de al dan niet houdbaarheid eenige uren van ingespannen juridisch onderzoek in beslag neemt. Men mag daar gerust aan toevoegen, dat hij zijn moed beloond heeft gezien; de première van deze rechtzaak is een groot en verdiend succes geworden, dat wel veel zal beloven voor de volgende voorstellingen.

Ik moet bekennen, dat ik niet zonder eenige scepsis naar den Schouwburg ging en wat huiverig was, dat wij onthaald zouden worden op een slappe repliek van ‘Het Proces Mary Dugan’. Voor deze scepsis blijkt geen reden te bestaan. Het stuk ‘Smaadschrift’ van Edward Wooll is alles anders dan een afleggertje; het is een zeer knap, zeer spannend gebouwd stuk, met een groote mate van variatie in de oogenschijnlijk zoo weinig variabele atmosfeer van één rechtzaal. Er is van bedrijf tot bedrijf een climax bereikt, terwijl de auteur er ook voor gezorgd heeft, dat de kleur van de drie bedrijven onderling verschilt. Het eerste bedrijf geeft de lineaire, logische (en toch zoo paradoxale!) uiteenzetting van het probleem: is Mark Loddon Mark Loddon of is hij het niet, is hij als eischer tegen de lasterlijke aantijgingen van de ‘Daily Gazette’ in zijn recht, ja of neen, is hij, ergo, onschuldig aan den moord en de daarmee samenhangende persoonsverwisseling, waarvan de ‘Daily Gazette’ hem heeft beticht? In het tweede bedrijf komen de getuigen, die met een typisch angelsaksisch mengsel van tragiek en humor zijn gezien (maar in dit geval is het mengsel geslaagd); die getuigen, die de verwarring eigenlijk nog grooter maken, omdat zij niet anders kunnen doen dan hun conceptie van het gebeuren suggestief en ook opzettelijk suggereerend uiteenzetten. Voor het derde bedrijf is ten slotte de laatste spanning gereserveerd; alle draden worden nog eens opgenomen om door den schrijver uiterst talentvol in de tot op het laatste moment verschoven oplossing te worden samengebonden. Of Mark Loddon al dan niet Mark Loddon is: daarover zal ik mij hier niet uitlaten. Men moet het zelf maar gaan uitmaken.

De waarde van het stuk van Wooll is bovendien niet alleen een quaestie van technische knaphandigheid. Hoewel zijn uitgangspunt uiteraard veel met ‘entertainment’ uitstaande heeft, is er toch, vooral in de laatste twee bedrijven, een meer dan alleen maar ‘amusante’ spanning op het tooneel; ook de zaal wordt gepakt door iets anders dan alleen de intrigue. De personages zijn goed geteekend en komen hier en daar zelfs in de buurt van Pirandello. ‘Chacun sa vérité’ is ook de inzet van dit ‘Smaadschrift’; ieder, die spreekt, heeft gelijk, voor zoover hij zijn veld overzien kan; de absolute waarheid is geen objectief gegeven iets. Natuurlijk eischt het ‘amusement’ aan het slot een oplossing, die dan ook komt; Wooll kan en wil zich niet permitteeren, zooals Pirandello, de toeschouwers in dubio naar huis te laten gaan. Maar de dialoog, die de personen en hun opvattingen van het geval Mark Loddon moet typeeren, is hier vaak zoo overtuigend, dat men de vergelijking met den magiër van het relativisme onwillekeurig trekt. Schijnbaar alleen spannende reportage van een fictief rechtsgeding, is ‘Smaadschrift’ in wezen een tooneelspel met zeer positieve qualiteiten.

Wij kregen het stuk te zien in een zorgvuldig voorbereide voorstelling van het Hofstadtooneel, dat zich hiermee eenigszins gewijzigd presenteerde. In het eerste bedrijf nog wat stroefheid te verhelpen en overal zijn nog wel kleinigheden aan de dictie te verbeteren; bovendien is het zuiver realistisch opgevatte décor niet bepaald fraai te noemen, al vergeet men het op den duur; met wat meer fantasie had daar wel iets suggestievers van gemaakt kunnen worden. Daarmee heb ik dan ook echter mijn bezwaren tegen de opvoering vrijwel uitgespeeld. De regie van Van der Lugt, als meestal niet revolutionnair, was er hier volkomen in geslaagd de spanningen op te wekken, die vereischt zijn voor het ‘inslaan’ van het proces; zelfs van de première-zenuwen viel niet veel te bespeuren. Het kruisverhoor kwam uitstekend tot zijn recht en was soms werkelijk beklemmend; een bewijs, dat men moeite aan de voorbereiding besteed had.

Er zijn hier veel dankbare rollen, waarvan de kansen bijna zonder uitzondering ook werden waargenomen. Cor van der Lugt Melsert als Mark Loddon had een heel goeden avond; zijn spel was sober, in de eerste acte correct en neutraal, in de derde kon hij zich daarom meer laten gaan, zonder het in het theatrale te zoeken. Deze Mark Loddon was een geloofwaardige figuur; even geloofwaardig (verrassend goed zelfs) Mimi Boesnach als Lady Enid Loddon, zijn echtgenoote. Van de juristen excelleerde ditmaal vooral Dick van Veen als Thomas Foxley, pleiter voor den gedaagde, een pittige en sportieve advocaat, hoewel Gimberg als pleiter voor den eischer, die in het eerste bedrijf nog niet geheel op dreef scheen, hem in de volgende acten met zijn humoristische interpretatie ter zijde streefde. Johan Schmitz als rechter Tuddington op zijn hoogen troon leidde de zitting met tact. Als juniores der advocaten deden Gerhard Alexander en Bob Oosthoek (die hier debuteerde, versch van de tooneelschool) verdienstelijk werk. Onder de getuigen viel de chantagepleger Buckenham van Hans van Ees op door zijn welbestudeerde vulgariteit, terwijl de dokter van Gerard Arbous en het juffie Carleton van Henny van Merte humoristische typen te zien gaven.

Uit de aandacht, waarmee het vrij talrijke publiek de voorstelling volgde, bleek voldoende, dat men algemeen meeleefde, en niet alleen bij wijze van sensatie. Het applaus was langdurig en hartelijk, voor verschillende spelers waren er bloemen.

Een begin van het seizoen dus, waarmee men meer dan tevreden kan zijn. In de pauzes ruischte er voor het eerst muziek van het Hofstad-Ensemble, die gerust een weinigje onbescheidener mag zijn.

M.t.B.