Gogoljs Revisor
Voortreffelijke voorstelling van een levend werk
Bij de Amsterdamsche Tooneelvereeniging
Gogoljs ‘Revisor’ dateert van 1836, maar men zou het stuk die honderd jaar werkelijk niet aanzien. Het heeft in den loop der jaren niets van zijn frischheid verloren en boeit ons ook nu nog van het begin tot het einde. Dat de voortreffelijke vertolking van de Amsterdamsche Tooneelvereeniging daartoe zeer veel bijdraagt, is zeker een feit, dat men daarbij dadelijk naar voren moet brengen: maar ook de tekst is en blijft volledig de aandacht waard.
Een blijspel heet ‘De Revisor’, en wat den vorm betreft kan men het ook zeker zoo noemen. Maar het blijspel heeft een zoo scherpen satyrischen bijsmaak, dat men de ‘blijheid’ van den schrijver meer ondergaat als een spottend gericht over de poppen dezer wereld dan als een onschuldig amusement. In zekeren zin loopen Gogoljs bedoelingen hier parallel aan die van zijn roman ‘De Doode Zielen’; want het is een panopticum van levende dooden, die zich in dit provinciestadje verzadigt aan een permanente, goedgesmeerde corruptie. Het zijn marionetten van het geld, die zich een eigen maatschappijtje hebben gebouwd ten koste van de armen; hun systeem klopt als dat van Stawisky.... zoolang als het duurt. Want als een zwaard van Damocles hangt boven dit stadje van ledepoppen de bedreiging: de revisor komt! Het Godsgericht uit St. Petersburg nadert!
Een jongeman, kale rat, die toevallig in deze omgeving is verzeild, Klestakof, profiteert van de situatie, als het domme gerucht hem tot den gevreesden revisor promoveert. De ambtenaren trachten hun wereld te redden door den gewaanden revisor te fêteeren, door hem in hun systeem van corruptie te betrekken; de gouverneur offreert hem logies, Anna Andrejefna zijn vrouw en Marja Antonofna zijn dochter binden den strijd der sexen met hem aan; en Klestakof bevalt dit alles uitmuntend. Hij accepteert geschenken alsof hij gunsten bewees, hij laat zelfs de kooplieden en armen hun klachten uitstorten over de hardheid van den gouverneur, hij vraagt dien gouverneur om de hand van zijn dochter. Dan verdwijnt hij van het tooneel; en als hij niet een brief geschreven had aan een vriend, die natuurlijk door den corrupten postmeester werd opengemaakt, waarin hij het gansche bedrog ontmaskerde, zou de illusie nog langer geduurd hebben. Nu stort het kaartenhuis in elkaar onder het feestmaal ter eere van de verloving, dat de postmeester komt verstoren met zijn geopenden brief; en tot overmaat van ramp wordt de komst aangekondigd van den echten revisor, die alle ambtenaren ter verantwoording roept.
Dat het hier niet alleen gaat om wat vermakelijke en penibele situaties wordt vooral duidelijk in het vierde bedrijf van dit uitmuntend geconcipieerde stuk. Daar waar Klestakof terugdeinst voor de armen der stad, daar waar men een leger van Russische bedelaars achter de deur vermoedt.... daar krijgt de satyre zelfs even een dreigend karakter. Het intermezzo duurt niet lang, maar het contrast met de doode zielen der corruptie is meer dan voldoende om den toeschouwer te laten beseffen, dat Gogolj in zijn tijd door den criticus Belinski gesteld werd tegenover de ‘zuivere kunst’ van Poesjkin! De documenten hebben Gogolj hier niet ontbroken; en hoe uitgelaten de zaal ook wordt gedurende de inderdaad hoogst amusante verwikkelingen van het laatste bedrijf: men blijft dat intermezzo der verdrukten voelen als den eigenlijken zin van het stuk. En als de ware revisor aan het slot wordt geannonceerd, is het of men het werkelijke gericht over deze vooze schijnwereld van corruptie, die zich vergeefs in balans tracht te houden, ziet naderen.
* * *
Een uitstekend, sterk gebouwd en nog altijd zeer belangrijk tooneelwerk dus, dat men gisteravond in een prachtige vertooning te zien heeft gekregen. Van Dalsum had dezen ‘Revisor’ met alle weelde van een kijkspel, tusschen de suggestieve décors van Richter en de Keyzer, met virtuositeit geënscèneerd, zonder overigens de aandacht af te leiden van de bedoelingen van den schrijver. Integendeel: het voor dit stuk zoo belangrijke vierde bedrijf, dat begint met de individueele pogingen der ambtenaren om Klestakof om te koopen en dan overgaat in het klaagtafereel der armen, werd onder deze geïnspireerde regie zoo duidelijk mogelijk uitgewerkt, door de ambtenaren sterk naar het clowneske te accentueeren en den armen de volle maat te geven aan ratelend lawaai, dat ten slotte uitloopt op een moment van dreigende, beklemmende stilte. Een bijzonder geslaagd resultaat van de regie bleek vooral ook de laatste acte, waarin de illusie tot een bont feest wordt opgezweept, met kaarsen, uniformen en muziek, om dan langzaam weg te brokkelen onder het voorlezen van den hatelijken brief van Klestakof. Na dit feest verstart alles, als de deus ex machina, de demonische Fortinbras de oplossing komt brengen: de echte revisor zal slechts poppen vinden, poppen van een dwaas lot. Zoo suggereerde van Dalsums regie het en zoo deed het de bedoelingen van Gogolj recht wedervaren.
Het is niet wel mogelijk om alle medespelenden afzonderlijk te vermelden, waar het geheele ensemble vrijwel zonder uitzondering bijdroeg tot het succes van de opvoering. Wij zagen Paul Storm, die het vaak nog met onbelangrijke rollen heeft moeten stellen, in een verrassend juiste creatie als de berooide ambtenaar Klestakof, die voor den revisor wordt gehouden een elegante, zorgelooze verschijning, met een gelukkig getypeerde neiging tot het bizarre van zulk een avontuur. Oscar Tourniaire gaf een uitstekenden gouverneur, ook al was hij door een lichte ongesteldheid niet zeer gedisponeerd; naast hem muntte Mien Duymaer van Twist uit in de rol van de gouverneursvrouw, die zij met al de bekende qualiteiten van haar talent voortreffelijk speelde; Jeanne Verstraete als de dochter was neutraler, maar zeer voldoende. Wat men voorts aan ambtenaren en politie-agenten te zien kreeg was af tot in de kleinste finesses. Ik denk slechts aan dien prachtigen dikzak, den directeur der ziekenhuizen (Jules Verstraete), aan den geposeerden rechter van van Gasteren, den verlegen rector (v. Warmelo) en den drogen postmeester van Groenier; aan de twee kittige renteniers, de verpersoonlijking der twee-eene babbelzucht (Frits van Dijk en Jo Sternheim) en den luidruchtigen koopman Abdallah (Max Croiset): en dan ben ik nog niet volledig. In de opvoering als geheel zat muziek; er waren geen leege plekken en dank zij den bouw van het stuk en de regie was er zelfs een duidelijke climax.
Er was tamelijk wat publiek, dat van dit onvervangbare tooneel genoten heeft en geestdriftig geklapt; maar er had meer publiek moeten zijn. Ik heb bij geruchte vernomen, dat de voorstellingen van ‘De Revisor’ in Amsterdam slecht bezocht zijn. Als dat werkelijk zoo is, hoop ik, dat den Haag meer smaak zal toonen dan de hoofdstad en Gogolj de eer zal bewijzen van meerdere reprises met een vollen schouwburg! Dit stuk en deze opvoering mogen niet begraven worden met dezen éénen avond!
M.t.B.