De dag des oordeels
Over de opvoering te Londen
Een stuk, dat van het begin tot het einde boeit
IN AANSLUITING op wat wij gisteren reeds schreven over het verboden stuk ‘Judgment Day’ (wij komen er nog op terug) laten wij hier nog volgen, wat de Londensche correspondent van de N.R.C. op 11 Juli jl. er over schreef.
‘In een tooneelseizoen, ‘whose almoest unrelieved banality has been widely criticized’ (ik citeer een Engelschen criticus) is eindelijk weer eens iemand opgestaan, die iets belangrijks te zeggen heeft. Er was tot voor kort geleden in het heele Londensche theater maar één origineel stuk met een serieuzen inhoud te vinden op welks twijfelachtige verdiensten hier nu niet verder hoeft te worden ingegaan. De mortuls nil nisi bonum. Met ‘Judgment Day’ van Elmer Rice is het giechelfront nu opnieuw doorbroken en dezen keer is er reden van een werkelijke bres te spreken. De lach en de grijns mogen in het Londensch tooneel nog den boventoon voeren maar zij heerschen niet meer alleen.
‘“Judgment Day”, dat in 1933 werd geschreven, is een dramatisatie van het Leipziger Rijksdagproces, of liever gezegd, de tragedie ven het recht en de rechtspraak in den totalen staat, die geen hoogere waarden en waarheden dan het belang van den staat erkent. Het Rijksdagproces heeft den auteur het materiaal gegeven waaruit hij zijn thema ontwikkelt. Hoewel hij daarbij veel uit de historische feiten van dit proces put, is zijn werk toch geenszins een historisch drama. Hij gebruikt de geschiedenis slechts voorzoover zij hem de algemeene gegevens voor zijn thema biedt, dat hij in zijn eigen vorm giet. Die vorm is een fictief proces tegen de tegenstanders van het “regime” in een dictatoriaal geregeerden en onbestaanden staat. Het zou even goed Oostenrijk als Italië. Duitschland of Rusland kunnen zijn.’
De totale rechtspraak.
‘Een andere groote verdienste van “Judgment Day” is dat het ondanks zijn sterke tendens niet in propaganda ontaardt. Het beste bewijs daarvan is dat het van het begin tot eind steeds sterk boeit. Dat doet propaganda nooit, dat doet alleen goed tooneel en “Judgment Day”, als de zorgvuldig en met veel spanning opgebouwde tragedie van de gerechtigheid, die door den ijzeren greep van het staatsbelang wordt geworgd, is goed tooneel, althans tot aan de laatste scène wanneer de auteur om helaas maar al te begrijpelijke redenen een Hollywoodslot aan zijn werk draait, dat zacht uitgedrukt, beter achterwege had kunnen bijven. Maar met het oog op de voortreffelijke qualiteiten van wat daaraan voorafgaat wil men deze unhappy happy ending gaarne over het hoofd zien.
Ondanks de afwezigheid van bewijzen en ondanks de integriteit van twee van de vijf rechters ziet men dan hoe de groezelige vingers van de “totale” rechtspreek zich steeds nauwer om de keel van de twee onschulding verdachten leggen. Het is alles zoo bizonder overtuigend, omdat de auteur elke overdrijving heeft vermeden. Zijn getuigen zijn geen bedriegers of meineedigen, het zijn slechts arme kleine lieden, verstrikt in hun blinde loyauteit, hun angst en hun onwetendheid. De ambtenaar van het O.M. is geen monster, maar een bruut en een fanaticus zooals wij er maar al te velen kennen. De Dimitrof-figuur is geen heilige maar een hartstochtelijk en verbitterd mensch, die - en dit is een van de allergrootste verdiensten van dit stuk - geen communistische propaganda maakt maar slechts opkomt voor recht, vrijheid en waarheid. De verdedigers zijn geen hypocrieten maar advocaten gevangen in het dictatoriale dwangbuis. De methoden, waarmee het O.M. zijn bekentenissen verkrijgt komen niet uit de griezelkamer maar uit de werkelijkheid. Zoo bouwt de auteur, bijgestaan door een uitstekend stel acteurs, aan atmosfeer op waarin alles waar, echt en levend is. Het beste bewijs is dat de toeschouwer hoe langer hoe meer werkelijk toeschouwer wordt. Hij kiest geen partij, hij juicht niet wanneer de “held” een overwinning boekt, hij is geheel gevangen in het spel van menschelijke hartstochten, dat zich voor zijn oogen afspeelt, hij ondergaat het als een beklemmende realiteit. het fanatisme, den blinden machtswil en dien witten ijskouden haat, die niet uit persoonlijke gevoelens maar uit ideeën en abstracties spruit.
De climax van het stuk komt in de eerste scène van het bedrijf, na een ietwat onnoodig melodramatisch gordijn in het voorafgaand bedrijf. Het kruisverhoor en de pleidooien zijn beëindigd en de vijf rechters delibereeren nu in de ontruimde rechtzaal over hun vonnis Twee van de vijf zijn overtuigde partijlieden voor wie het gebrek aan bewijsgronden geen bezwaar voor het uitspreken van een doodvonnis is, de derde heeft juridische bezwaren maar laat het staatsbelang zwaarder wegen, de vierde weigert botweg zijn ambtseed als rechter te verkrachten, en de vijfde, de president van het hof, welfelt tusschen zijn trouw aan de gerechtigheid en zijn trouw aan den staat. Het is deze voortreffelijk uitgebeelde strijd tusschen twee tegenovergestelde loyauteiten, die tegelijkertijd het hoogtepunt en de kern van het stuk uitmaakt en daarmee had het moeten eindigen, logisch zoowel als artistiek.’