Sadler's Wells Ballet
Checkmate, Les Patineurs, Dante Sonate
De Engelsche danskunst is hier vrijwel onbekend gebleven tot dusverre. Blijkbaar ten onrechte, want door de introductie van het Sadler's Wells Ballet hebben wij een verrassenden kijk gekregen op de danscultuur, die in Engeland bestaat. Eerlijk gezegd, men verwacht van Engeland nooit al te veel schoonheidsopenbaringen, aangezien het nog altijd bekend staat als een onartistiek land; maar wat den dans betreft zal men deze legende duchtig mogen herzien, aangezien het Sadler's Wells Ballet wel in staat is gebleken om in drie groote danscomposities een beeld te geven van de techniek en het choreographisch talent der kunstenaars die daar werken. Specifiek Engelsch kan men hun stijl misschien niet noemen; er zijn veel invloeden van buiten verwerkt, maar deze zijn dan ook verwerkt, niet dilettantisch overgenomen. In ieder opzicht is deze stijl romantisch, minder lineair en dogmatisch dan de stijl Jooss b.v.: van deze romantische geestesgesteldheid kreeg men gisteren drie specimina te zien, die in stijgende mate de belangstelling wekten en met een soort apotheose der collectieve dansmanifestatie eindigden.
Het eerste ballet, ‘Checkmate’ (choreographie van Ninette de Valois), lijkt mij bij alle verdienstelijke details het minst geslaagde van de drie. Het schaakbord, dat hier de stof leverde, is misschien ook niet het beste dansmotief. aangezien het schaakspel een bij uitstek mathematische en ‘gereglementeerde’ vorm van veredeling der aggressieve neigingen is, zoodat de dans veel nieuwe aggressiviteit toe moet voegen, die juist niet ‘des schaakspels’ is Dat geeft aan het heele ballet iets geforceerds; het komt ook wat traag los, en wanneer de strijd op de velden eenmaal begonnen is, wordt de dramatische factor veel meer hoofdzaak dan de koele schaaktechniek; de stilte van de schaakconcentratie ontbreekt.
Met dat al: een virtuooze ontplooiing van danskunst, met een duidelijken climax op het einde: Het matzetten van den sukkeligen rooden koning, die ongeveer gejonast wordt door de zwarte stukken. Ook in ‘Checkmate’ ontdekt men al de voortreffelijke eigenschappen van deze dansers en vooral hun groote plastische kracht: June Brae, Pamela May en Robert Helpmann als resp. de zwarte koningin, de roode koningin en de roode koning geven alle relief aan deze figuren.
Het tweede ballet ‘Les Patineurs’, mist deze gekunsteldheid volkomen. Het is niet anders dan een vorm van ‘reine Tanzfreude’, met ‘pas de huit’. ‘pas de deux’, ‘pas des patineuses’, kortom: een zuivere manifestatie van de beproefde ballettechniek, ‘vertaald’ ditmaal uit schaatsenrijdersbewegingen. Zoo drachtig van symboliek ‘Checkmate’ is, zoo naïef ‘Les Patineurs’, maar het is een soort dans-naïeveteit, die uitstekend harmonieert met een superieure techniek en die men kan genieten zonder zich in iets anders te verdiepen dan in de dansbeweging zelf, in de bravoure, de élégance en den humor. Het ensemble toont in deze suite wel precies wat het waard is, want zonder een uitmuntende scholing worden deze bekoorlijke variaties onmiddellijk zwaar en nadrukkelijk van quasi-simpelheid.... hetgeen zij hier geen oogenblik dreigden te worden.
Geen grooter tegenstelling dan tusschen deze ‘Patineurs’ en de ‘Dante Sonate’ na de pauze; beider choreographie is overigens afkomstig van denzelfden man, Frederick Ashton. Meyerbeer contra Liszt: Ook de tegenstelling in de muziek was veelzeggend. De lectuur van Dante schijnt Liszt te hebben geïnspireerd tot deze compositie; in hoeverre dat psychologisch houdbaar is, laat ik in het midden. In ieder geval, heeft de dansregie van deze virtuositeit meesterlijk profijt getrokken en inderdaad bereikt, dat men in den dans een volkomen visueel aequivalent van de muziek aanschouwt. Dat is ongetwijfeld een zeldzame prestatie, want men kan niet huiverig genoeg zijn ten opzichte van in dans omgezette litteraire motieven. Gelukkig behoeft men ook aan Dante niet te denken; de bewegingsorgie, die hier op het danspodium losbreekt, is vrij gebleven van litteraire associaties, zij is in de eerste plaats de danskunst, die geheel aan Liszt beantwoordt: aan diens rhythme, aan diens pathos. (Ook de beeldende kunst kan als voorbeeld hebben gediend; de naam van den schilder Flaxman wordt in het programma als zulk een voorbeeld genoemd). Wat dies ook zij: als dansmanifestatie is dit ballet phaenomenaal. Het is een chaos, een furioso, waarin geen moment de chaos van 't dilettantisme heerscht; het is een openbaring van plastiek en rhythme tegelijk, waardoor men volkomen wordt meegesleept. Men zoeke er vooral geen verhaaltje in; het is een van de qualiteiten van deze choreographie, dat zij (gegeven een symbolisch contrast van ‘Children of Light’ en ‘Children of Darkness’) dat verhaaltje en de pijnlijke ‘denkoefening’, die eraan zou kunnen vastzitten, heeft weten te vermijden. De bedenkelijke titel ‘Dante sonate’ gaat dus ook niet in vervulling; de dans, gebaseerd op de muziek, heeft hier genoeg aan zichzelf.
Niet geheel op dezelfde hoogte als het ballet was de muzikale begeleiding van de Haarlemsche Orkestvereeniging onder leiding van Constant Lambert, die er nogal eens ruw op los ging. Maar veel afbreuk heeft zulks aan het effect van den dans niet gedaan. Een vrijwel uitverkochte schouwburg heeft aan het einde met een ovatie gereageerd
M.t.B.