Jacques Schreurs M.S.C., Nis en Nimbus. (De Gemeenschap, Utrecht 1933).
De gedichten van pater Schreurs zijn vol van de pittoreske elementen van het katholicisme. Niet de dogmatische, evenmin de hartstochtelijke katholiek is hier aan het woord! Schreurs wordt ontroerd door den naieven vorm, waarin de religie zich kleedt. Coster zei destijds van zijn gedicht ‘De Bedelbroeder’, dat in dezen bundel is opgenomen, dat het misschien ‘het liefelijkst katholieke gedicht is dat wij sinds Stalpaert van der Wiele ontvangen hebben’; en inderdaad, afgezien van de oncontroleerbaarheid van Costers poëtisch-statistische methode, ‘liefelijk’ is het woord voor de poëzie van Schreurs. Ook waar hij probeert heftiger, stormachtiger te zijn, is hij toch steeds meer schilder, verrukt door den vorm der dingen, dan een door de gedachte getroffene. Uit Schreurs' werk leert men het Christendom kennen, zooals een kind het kan zien: vol schoone legenden, vol betooverende anacdotes, simpel van structuur. Voor zulke eenvoudige zielen heeft het leven geen meedoogenlooze vraagteekens; de aanwezigheid van veel schoons en veel ontroerends voldoet hen.
Er staan veel bijzonder goede verzen in dit boek. Schreurs heeft een technische vaardigheid, die geheel is aangepast bij zijn stijl, zoodat men zijn naieveteit geen oogenblik als gewild ondergaat. Een enkel voorbeeld van dit eenvoudige geluid:
Met zulk een kwatrijn zou men de verbeelding van een kind volkomen bevredigen; maar ook de volwassene denkt een oogenblik aan een fantastische wereld, waarin God en de dood hun onderdanen gemoedelijk inspecteeren, zonder op alle plaatsen van hun inspectieterrein tegelijk te kunnen zijn.
De verluchting is van niet minder dan vier beeldende kunstenaars (Eyck, Nicolas, V. Rees en Simon) afkomstig, wat de eenheid in de typografie jammer genoeg niet ten goede komt. Ook de zware letter kan mij voor dit soort poëzie niet bijzonder bekoren.
M.t.B.