Tijdschriften

Den Gulden Winckel

Het laatste nummer van dezen jaargang is tevens één van de beste en gevarieerdste: na elkaar treffen wij aan een ‘Open Brief aan Herbert Ihering’ van Nico Rost, die zich richt tegen den ‘gelijkgestelden’ tooneelcriticus, en het opstel van Bloem over Stefan George, dat van een precies tegenovergestelde mentaliteit blijk geeft. In het algemeen ben ik geen bewonderaar van de pennevruchten van Rost, maar ditmaal is hij op zijn best, als hij Ihering te lijf gaat met zijn eigen citaten.

R. Sanekin behandelt ‘Der Hass’ van Heinrich Mann met juist inzicht. G.H. ’s-Gravesande heeft Ary Delen, den adjunct-conservator van het museum Plantijn, aan het praten gekregen over Willem Elsschot en over zichzelf. Dit nummer brengt het eerste deel van het interview, waarin Delen een levendig beeld geeft van het geestelijk leven in het Vlaanderen van voor, tijdens en na den oorlog, dat zijn politieke conclusies (Delen is sociaal-democraat) daarbij lichtelijk rhetorich uitvallen, is jammer voor het geheel.

Onder den titel ‘Van “Knokken” en “Schrijven”’, waarmee ongeveer bedoeld wordt ‘Zelfhandhaving en Zelfverlies’, zooals een ondertitel aangeeft, bespreekt Gerard van Eckeren romans van H. Marsman en ondergeteekende; de laatste is, zooals men wellicht niet vermoedt, de Knokker.

 

M.t.B.