Tijdschriften

Het Tooneel

Het nummer bevat een aardig artikel van B. Albach jr, over ‘De eerste Nederlandsche Tooneelspelers’, waaraan wij eenige passages ontleenen. Als zooveel andere ‘artistieke’ beroepen heeft ook de tooneelspelersstand zich geleidelijk aan tot een zelfstandige functie ontwikkeld; die ontwikkeling krijgt haar beslag in de 17e eeuw. Albach geeft bijzonderheden over eenige der voornaamste personages uit die curieuse wereld, zoo b.v. over Jan Pietersz. Meerhuisen (1616-1667), bijgenaamd Jan Tamboer. ‘In het dagelijksch leven was hij kunstkooper, en bovendien “tamponistus” van de burgerij, vandaar zijn bijnaam. Meermalen is hij dronken opgetreden, en werd dan door de Hoofden van den Schouwburg streng terechtgewezen, hetgeen niet naar zijn zin was: “wij zijn geen jongens, en wat isser aan gelegen of ick ’t droncken of nuchteren doe, ick speel doorgaans rollen, daar de dronckenschap zoo qualijck niet bij te pas komt”, en dreigde met eenige andere spelers weg te zullen loopen en in Zeeland en Engeland te gaan optreden.

Een groot aantal acteurs heeft dit inderdaad gedaan; Meerhuysen evenwel bleef.

Men was namelijk ontevreden over de Directie; bovendien werd een der directeuren, Jan Vos, de voornaamste regisseur en dichter van succesvolle spektakelstukken, in dezen tijd hevig beschimpt en uitgelachen, omdat door een zijner praalwagens in een optocht te harer eer ineengezet, de Prinses van Oranje, Weduwe van Willem II, en dochter van Karel I van Engeland, zeer gechoqueerd was. Hij had er erg realistisch de onthoofding van haar vader op voorgesteld, inderdaad van weinig gevoeligheid getuigend; de Prinses wendde het hoofd vol afschuw af, toen de wagen voorbij kwam. Jan Vos was er de gunst van het hof door kwijt, die hij juist getracht had, te veroveren.

Meerhuysen speelde voor Robbeknol in Bredero’s “Spaansche Brabander”, hopman Roemer in diens “Moortje”, Teeuwis in de klucht van Coster; voor den bulderenden en pochenden, maar inwendig laffen vaandrig in het zangspel ”Pekelharing in de kist”; voor den populairen Pekelharing, (een volksfiguur als later Jan Klaassen of Arlekijn in de Commedia del arte), in het zangspel “Dominé Johannes”, de titelrol van den bedrogen echtgenoot in de “Klucht van Robbert Leverworst” van zijn collega Isaac Vos, en voorts de titelrollen in: “Jan Tot”, “Sulleman”, “Droncken Hansje”, “Stijve Piet”. En “De beroyde student”. Hij danste veel mee in balletten, en speelde zelfs eens voor… Venus in een tafelspel.

Zelf schreef hij veel lofdichten op collega’s en gaf een verzameling anecdoten en moppen uit: “De geest van Jan Tamboer”, die veel succes had, meermalen herdrukt werd en later ook in het Duitsch vertaald is.’

Gelijk men ziet, een zeer veelzijdig heerschap, waarvan Sacha Guitry een modern naneefje is.

 

M.t.B.