Nieuwe katholieke orienteering?

Twee gemeenschappen naast elkaar
Minder leuzen en meer duidelijkheid gewenscht!

Dezer dagen zijn de eerste nummers verschenen van den resp. tienden en eersten jaargang van De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap, over wier uiteengaan wij eenigen tijd geleden reeds uitvoerig bericht hebben. De naamverhouding herinnert eenigszins aan die van Gids en Nieuwe Gids, maar verder lijkt het ééne litteraire duel weinig op het andere. Het conflict, waarom het in dezen gaat, is ons voorhands nog niet volkomen duidelijk: men krijgt helaas den indruk, dat de splitsing in de redactie van de oude Gemeenschap meer te wijten is aan persoonlijk gekibbel dan aan een bewust doordachte tegenstelling. De uitgetreden heeren Albert Kuyle en Henk Kuitenbrouwer betoonen zich althans zeer ijverig om in het eerste nummer van hun nieuwe orgaan de persoonlijke geschillen breed uit te meten, terwijl de andere partij vrijwel over alles... zwijgt en zich beperkt tot een korte mededeeling over het schisma. Dit laatste zou men op zichzelf kunnen toejuichen (want, al kennen wij aan ieder het goed recht toe, zich te verweren, de polemiek van De Nieuwe Gemeenschap is weinig belangrijk voor de principieele tegenstelling!), ware het niet, dat ook een duidelijke algemeene toelichting van het geschil ontbreekt. Wij moeten dus maar raden. Mocht de splitsing voornamelijk een aangelegenheid van boos humeur blijken te zijn, dan voorspelt zij weinig goeds, dunkt mij. Als men zoo doorgaat met het stichten van nieuwe en nieuwste gemeenschappen, wordt ten slotte ieder individu zijn eigen gemeenschap, waarmee het conflict tuschen enkeling en collectiviteit weliswaar zou zijn opgelost, maar toch op een zonderlinge en weinig bevredigende wijze.

Radicalisme en conservatisme

De uitgetreden redacteuren vertegenwoordigen een radicale, democratische strooming; zooveel kan men wel opmaken uit hun invectieven aan het adres van de ‘conservatieven’, ‘arrivisten’ en ‘indifferenten’, waarmee achterenvolgens de heeren A.J.D. van Oosten, Anton van Duinkerken en Antoon Coolen worden bedoeld. Maar hun inleidend manifest in De Nieuwe Gemeenschap is weer zoo onzakelijk en rhetorisch, dat men vergeefs nadere preciseering zoekt; met fraaie uitlatingen over onze ‘wanstaltig vergroeide beschaving’ alleen komt men niet heel ver. ‘Men heeft vanzelfsprekende groei genoemd wat wezenlijk verminking moet heeten, rijper inzicht wat verraad en arrivisme moet worden genoemd, wetenschappelijke verantwoordelijkheid en ruime objectiviteit wat als lafheid dient bestempeld te worden, artistieke zuivering wat een benepen en liefdeloos egoïsme vervangt’. Goed gebruld, leeuw! maar men moet wel zeer hoog van den toren blazen, als men op dit punt zichzelf ook niets te verwijten meent te hebben! Daarom waren minder gezwollen taal en zakelijker gepreciseerde bijzonderheden mij liever geweest dan dit goedbedoeld, maar eigenlijk zinnelooze gebazuin op den altruïstenhoorn.

De oude Gemeenschap daarentegen ‘blijft strijden tegen de puriteinsche levensvrees, vóór de katholieke levensaanvaarding, tegen het moordend negativisme, vóór de reconstructie der samenleving in katholieken zin, tegen de vaagheid, vóór het dogma, tegen het steriele schrijverskrakeel, vóór de schoonheid’. Voorwaar niet luttel gelijk men ziet! Het is ook hier hoogtij en uitverkoop van woorden en nogeens woorden, waaruit wij voorloopig slechts kunnen concludeeren, dat de redactie een conservatiever koers wil volgen dan weleer, en vooral geen critiek wil toelaten, die ‘moordend negatief’ en dus als een koud stortbad op de overige beloofde heerlijkheden zou kunnen werken. Die angst voor het negativisme is in dit kamp een bewijs voor het langzaam maar zeker officieel worden van de ‘jongere’, eens zoo rebelsche en vechtlustige katholieken. Daarom waarschijnlijk heeft de militante Kuyle het veld moeten ruimen (afgezien van alle persoonlijke wrijving, die ons niet aangaat): en in zooverre is hij de meest vitale gebleken van het met de jaren gezetter wordende gezelschap. Voor de rest moet men zeggen, dat beide partijen elkaar geen millimeter toegeven in beloften en litterair verkiezingsprogramma-jargon.

Vreemde eenden in de bijt

Merkwaardig is voorts, dat wij in dit nummer van de oude Gemeenschap bijdragen aantreffen van J.C. Bloem en A. Roland Holst, dichters die, voor zoover wij weten, toch moeilijk ‘voor de katholieke levensaanvaarding’ en de daarmee annexe reconstructie en ‘voor het dogma’ kunnen zijn. Welke wonderlijke motieven hebben genoemde heeren in deze phalanx gebracht? De angst voor het ‘moordend negativisme’? Willen zij soms den duivel met Beëlzebub uitdrijven? Of zijn zij alleen maar ‘vóór de schoonheid’ en nemen zij de rest op den koop toe?

Even merkwaardig trouwens is het optreden van den beroepsavonturier in onze letteren, A. den Doolaard, in de redactie van De Nieuwe Gemeenschap. Beteekent dit, dat De Nieuwe Gemeenschap het katholicisme prijsgeeft? Het inleidend manifest laat er zich niet over uit, maar de inhoud van het eerste nummer is grootendeels katholiek georiënteerd. Men zou van dit alles graag iets meer weten dan de omvangrijke phrasen, die op alles en niets van toepassing zijn, ons verraden. Een zekere duidelijkheid mag men toch wel verwachten, als er nieuwe groepeeringen ontstaan!

De bijdragen

De bijdragen van de eerste twee afleveringen wijzen al evenmin den weg: dat pater Schreurs en Gabriël Smit in de ‘Nieuwe’ en Chr. De Graaff en Jan Engelman in de oude Gemeenschap dichten, lijkt ons zuiver toeval en zeker niet door een bittere tweespalt geboden: het had even goed andersom kunnen zijn. Maar laat ons geduldig afwachten en de ontwikkeling van beide organen met belangstelling volgen. Om hun bestaansrecht te verzekeren zullen de redacties wel kleur moeten bekennen, niet alleen in fraaie manifesten met volumineuze woorden, maar ook in de keuze van het werk dat zij opnemen. Anders zou blijken, dat men het heele schisma beter in portefeuille had kunnen houden.

M.t.B.