Op grond van zijn boek ‘Das Vaterland’
Beleediging van Hindenburg?
Op last van den officier van Justitie, mr. Van Thiel, is gisteren te Amsterdam de schrijver Heinz Liepmann, die na zijn ontvluchting uit een concentratiekamp in ons land vertoefde, gearresteerd. De arrestatie geschiedde op grond van uitlatingen in zijn boek Das Vaterland.
Liepmann wordt vervolgd ter zake van ovetreding van art. 117 van het Wetboek van Strafrecht, dat aldus luidt: ‘Opzettelijke beleediging een regeerend vorst of ander hoofd van een bevrienden Staat aangedaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden’.
De heer Van Kampen over de arrestatie
Wij hebben ons na ontvangst van dit bericht dadelijk in verbinding gesteld met den uitgever van Liepmann, den heer Van Kampen te Amsterdam. Deze bevestigde ons het bericht. Liepmann, die tot voor kort te Parijs vertoefde, is na zijn terugkomst te Amsterdam aangehouden en in verzekerde bewaring genomen, aangezien de officier van Justitie meent dat er termen voor een vervolging aanwezig zijn. ‘Ik zelf’, zeide ons de heer Van Kampen, ‘zou ook strafbaar geweest zijn, als men den schrijver niet had kunnen bereiken. Ik heb dit boek uitgegeven op grond van mijn verontwaardiging over de Jodenvervolgingen in Duitschland, zonder partij te kiezen voor het politieke standpunt van Liepmann. Liepmann is communist, maar er is op geenerlei wijze voor zijn boek communistische propaganda gemaakt; wij hebben ons daarvan, evenals de schrijver zelf, zorgvuldig onthouden’.
De heer Van Kampen, die nog zeer onder den indruk was van het voorgevallene, deelde ons mede, dat mr. François Pauwels als rechtskundig raadsman van Heinz Liepmann zal optreden; en voorts, dat de passage, waarop de arrestatie is gebaseerd, te vinden is op pag. 260 van de bij hem verschenen uitgave.
Over den politieken achtergrond van de ingediende klacht kon de heer Van Kampen ons geen nadere mededeeling doen; hij zeide, hier zelf in het duister te tasten. Of het dus, gelijk de Tel. meent, de bedoeling van de Duitsche regeering is Liepmanns uitlevering te verkrijgen, moet worden afgewacht en zal slechts op grond van nadere gegevens kunnen worden vastgesteld.
De gewraakte passage
Wij hebben in Das Vaterland, ein Tatsachenroman aus dem heutigen Deutschland von Heinz Liepmann, de gewraakte passage nageslagen. Zij luidt als volgt:
‘Ein Mann brachte nasse Druckfahnen. “Für wen ist das?” fragte er, und las die Ueberschrift vor: “Hindenburg hat Löbe den Eid auf die Verfassung geleistet. Aber Löbe ist im Konzentrationslager!”
“Das scheint mir ein socialdemokratisches Witzblatt zu sein”, lachte Karl, “das Ihr Euch noch immer nicht dran gewöhnt habt, das Hindenburg nicht der alte treue Recke ist.”
“Sondern?”
“Sondern Hindenburg ist der Mann, der als die nazional-sozialisten bereits zwei millionen stimmen verloren hatten, Hitler um 30. Januar 1933 zum Kanzler machte, weil der Untersuchungsausschuss des Reichstages festgestellt hatte, dass Hindenburgs Gut Neudeck, im Rahmen der Osthilfe Gelder bekommen habe.
Dan wurde Hitler Reichskanzler, und der Untersuchungsausschuss verschwand.”
Wij hebben den voor Liepmanns arrestatie verantwoordelijken zin gecursiveerd.
Een bedenkelijk precedent
Zonder op de politieke en juridische commentaren vooruit te willen loopen, meenen wij hier toch thans reeds te kunnen zeggen, dat de geheele procedure ons uiterst bedenkelijk toeschijnt. Allereerst op grond van de algemeene moreele zijde van het geval; de aantasting van het asylrecht voor de vrije meening, waarop ons land sedert eeuwen, en terecht, zoo trotsch is geweest. Zelfs al was de justitie formeel gerechtigd, Liepmanns uitlating voor vervolging vatbaar te achten, dan nog vraagt men zich af, aan welke banden men onze drukpersvrijheid straks zal gaan leggen, als men in een roman geen personages uit het publieke leven meer mag karakteriseeren door feiten, aan wier authenticiteit wij toch zeker wel op eigen gelegenheid mogen twijfelen.
Maar bovendien: gelijk men uit de geciteerde passage kan opmaken, zijn hier twee personen in gesprek; Liepmann (hoezeer zijn boek ook een tendensromans moge zijn) doet hier niets anders dan de discussie van twee romanfiguren weergeven. Wij vermoeden, dat de schrijver zelf zich niet achter deze objectiviteit zal willen verschuilen, omdat zijn boek als geheel een felle aanklacht is; maar aangezien men juist aan deze bladzijde aanstoot schijnt te nemen, moeten wij er met nadruk op wijzen, dat, ook formeel, op deze plaats den heer Liepmann niets kan worden ten laste gelegd.
Wanneer wij echter spreken van een bedenkelijk precedent, dan doen wij dat niet op grond van een formaliteit, maar omdat wij van oordeel zijn, dat onze reputatie op het gebied van vrijheid en bovenal vrijheid van gedachte, door dergelijke voorvallen zeer ernstig wordt geschaad. Dat is op zichzelf reeds van veel meer belang dan alle hypothesen over mogelijke politieke achtergronden bij elkaar.