Nieuwe uitgaven

Mia Cevanu, Batavia-Singapore (A.W. Bruna en Zn, Utrecht z.j.)

‘Een voorwoord in een roman is ouderwetsch en toch heeft dit persoonlijk contact iets nuttigs. Het is de kennismaking tusschen auteur en lezerskring, opdat deze laatste bij het beoordeelen van de “genotene” lectuur, zijn oordeel juister zal kunnen stellen. Zal er ergenis van zeden over de ietwat rauwe schildering van zeden in Nederlands tropische gewesten, het eerste zal men de waarheidsliefde van den auteur in twijfel trekken of hem boos ter verantwoording roepen. Helaas... hier is slechts neergeschreven wat werkelijkheid was, toestanden van zeer kort nog geleden... Zijn er, die den auteur van partijdigheid beschuldigen willen, omdat de bewoners van het Britsche schiereiland als zooveel beter worden geschilderd dan hun naburen op Java, dan kan de auteur echter de geruststellende(?) verzekering geven, dat het ook daar niet altijd even heilig toegaat, maar dat in dit geval de belichting anders móést worden, n.l. gezien door de oogen van den hoofdpersoon, die hier een ander leven vond.

Deze jonge vrouw is geen éénling temidden van duizenden anderen. Zij is een tijdsverschijnsel in de Indische maatschappij. De sfeer die om hen broeit is voor velen gelijk, slechts de loop der levens is verschillend zoovele menschen er zijn.’

Gelijk men uit dit serieuze voorwoord kan opmaken: wij hebben hier voor de zooveelste maal weer eens met een zedenschildering van de koloniale milieus te doen. Hoewel schrijfster dus geen voorkeur heeft voor ‘de bewoners van het Britsche schiereiland’, moet zij toch verklaren, dat de suikerzoete joggies van Singapore haar geschikter gezelschap lijken voor de dolle Lona, hoofdpersoon van dezen roman, dan de opiumschuivende en met andermans gaden dartelende kolonialen van Batavia...

Mia Cevanu schildert in Batavia-Singapore het leven van een jonge vrouw, die als handschoentje in het huwelijk geloodst, langzaam haar reinheid verliest, d.w.z. zij komt in hoogst precaire situaties, zooals alleen een vrouwelijk auteur die met verbijsterende fantasie kan uitbeelden. Of het Indische Sodom-en-Gomorra van Mia Cevanu werkelijk zoo bestaat, wil ik niet beoordeelen; het lijkt mij voldoende te constateeren, dat de schrijfster er uitvoerig aandacht aan wijdt en iedere zonde minstens effleureert. Ook de reine Lona wordt meegesleurd in natuurlijke en tegennatuurlijke passies, totdat zij kordaat van haar meer en meer verloopen Jules gaat scheiden en een droom doorleeft met een correcten Engelschen boy. Ook in Singapore echter vervolgt haar de zonde in den vorm van een satanischen arts, zoodat de vlucht in het ‘gezonde, normale’ nog maar net lukt.

Het boek is geschreven ‘Europa, 1933’ en doorvlochten met citaten van Shelley, Verlaine en andere groote auteurs, wier reputatie die van Mia Cevanu aanmerkelijk zal moeten ondersteunen, als haar zedenschildering voor het critisch gerecht komt.

M.t.B.